Terug in Oaxaca

Terug in Oaxaca

Leo van der Weele


EUR 17,90

Formaat: 13.5 x 21.5 cm
Pagina aantal: 102
ISBN: 978-3-99146-163-0
Publicatie datum: 03.07.2023
May en Herbert kijken in Mexico, in de stad waar ze elkaar leerden kennen, terug op hun leven samen. Als hun relatie na veel pieken en dalen eindelijk in rustiger vaarwater belandt, gooit een dramatische gebeurtenis opnieuw het roer om.
Oaxaca


“Op deze plek in dit hotel in dit Oaxaca zat ik. Toen. Ik was nogal nerveus omdat ik niemand van het gezelschap kende. Toen kwam jij, Herbert, binnen. Je keek zoekend rond en zag een bijna leeg tafeltje. ‘Is deze stoel nog vrij?’ vroeg je. Ik keek op en we herkenden elkaar. Van de trein van Groningen naar Amsterdam, beiden op weg naar Mexico. Maar dat wisten we niet van elkaar. Ik denk zo vaak aan dat moment en zal het nooit vergeten. Zolang dat nog kan.”
“Ja, lieve May, ook ik zal dat moment nooit vergeten. Dat moment dat we bij elkaar zijn gekomen.”
“En bij elkaar zijn gebleven, ondanks alle problemen die we hadden toen we na Mexico weer terug in Groningen waren. O, wat heb ik het jou moeilijk gemaakt. Ik was een onmogelijk mens. Toen. Je moet me vaak hebben gehaat. Hoe heb je het volgehouden? Zeg eens: hoe vaak heb je gedacht mij in te ruilen voor Sanne?”
“Nooit, echt niet. Sanne betekende veel voor mij, toen, maar meer dan vriendschap heb ik nooit voor haar gevoeld.”
“En dat jullie elkaar zo vaak op de mond zoenden dan?”
“Je weet dat dat niets betekende. En toch was je jaloers, weet ik. Jou gehaat? Nooit, al was ik weleens wanhopig door jouw wispelturige gedrag. Vooral door jouw obsessieve drang om na je leukemie je opgelopen achterstand in te halen, waardoor je niet de tijd nam, en ook eerder niet had genomen, je harmonieus te ontwikkelen.”
“Ja, ik was volkomen bezeten. Achteraf kun je zelfs zeggen: getraumatiseerd. Heb jij dat toen zo begrepen?”
“Ik denk niet dat ik het echt begrepen heb, maar ik voelde het wel aan. En mijn liefde voor jou was zo groot, dat ik alles kon accepteren.”
“Weet je, Herbert, weet je waar ik nu zin in heb?”
“Een kus, denk ik.”
“Ja ook, maar ook een drankje. Ik een margarita en jij een tequila, zoals we toen in Mexico leerden drinken.”
Herbert bestelt de drankjes en ze dromen weg, in gedachten aan hun kennismaking, toen, nu zo’n twintig jaar geleden. Ze zijn nu voor het eerst terug in Mexico, op een sentimental journey. Toen waren ze, behalve in Mexico City, nog meer plaatsen met oudheden afgegaan. Maar door de conditie van May blijft Oaxaca nu hun enige bestemming. Daar was toch alles voor hen begonnen. Ze hadden nu nog wel de tocht naar de opgraving op de Monte Albán gemaakt.
“Weet je nog, Herbert, toen die rit met de bus naar de Monte Albán? Die bocht die we in zo’n drie of vier keer vooruit en achteruit moesten nemen vlak naast die peilloze afgrond? Goh, wat was ik bang.”
“En toen greep je mijn hand voor steun. Dat ontroerde mij enorm. Misschien was dat wel het echte begin van ons samenzijn.”
“Ja, jouw steun, die ik daarna zo vaak heb gekregen, en zo vaak heb afgewezen.”
“Ik heb dat altijd met liefde gedaan.”
”Maar ondanks mijn afwijzingen bleef je mij helpen. Pas na die frustrerende tijd waarin ik mijn promotieonderzoek deed, ben ik gaan beseffen wat jij voor mij hebt gedaan.”
May streelt Herberts hand.
“En jij hebt mij een gelukkig leven bezorgd. Goh, wat had ik een slechte start en wat ben ik daar slecht mee omgegaan. Op mijn zestiende leukemie, en toen gedacht dat ik daaraan dood zou gaan. Toch hersteld en alsnog mijn school afgemaakt en toen kon ik medicijnen gaan studeren. Ik wilde die vier, vijf jaar achterstand hoe dan ook inhalen en verzuimde daardoor te zorgen voor een harmonieuze ontwikkeling. Geen feestjes, geen uitjes, geen vriendjes. Behalve die ene die mij in een zeilboot ontmaagde en daarna in de steek liet. En toen mocht ik mij specialiseren tot longarts. Fantastisch! Maar ik kwam ondanks dat ik al zoveel bereikt had, niet tot rust en moest ook nog zo nodig promoveren. Zo ontmoette jij mij toen in Oaxaca.”
“Ja, wat was dat een toeval. Terug in Groningen verloren we elkaar uit het oog. Tot jij mijn hulp zocht voor de statistiek die je in je onderzoek nodig had. Ik was in gesprek met een klant, Sanne, en mijn telefoon ging. Verstoord nam ik op. ‘Met May!’ Ik zal het nooit vergeten.”
“Ja, en toen begonnen we een relatie. Maar wat ging dat moeizaam. Door mij! Ik was echt onmogelijk, besefte ik pas veel later. En toch bleef jij me trouw, terwijl ik jou meer afstootte dan aanhaalde. Hoe is het mogelijk dat je toen van mij hield en bleef houden!”
“Tja, dat is liefde. Natuurlijk was ik zo nu en dan behoorlijk kwaad op je. Maar toch … Ik vind dat je zo’n gevoel niet moet analyseren. Je moet je daar gewoon aan overgeven, zonder daar over na te denken. Ja, ik hield zielsveel van je. O, wat was ik in paniek toen je tijdens je werk in het ziekenhuis afknapte. Je was in coma en de artsen wisten de oorzaak niet. O, wat was ik bang je te verliezen, verschrikkelijk bang. Maar je bleef vechten en redde het. En je ging weer door met je promotie. O May, wat was ik trots dat je daar voor de corona je proefschrift zat te verdedigen. En toen kwam de pedel binnen ten teken dat de ondervraging klaar was. Je was doctor in de geneeskunde!”
“En ook maakte je me vrouw. Ik moest het nog leren, op mijn leeftijd! Maar ik leerde van seks te genieten. Ik verheug me nu al op dat bed, straks op onze kamer …”
“Ja, ja, maar eerst lekker Mexicaans eten, en dan nog even nazitten in deze prachtige tropische tuin van dit hotel.”

Ze zitten onder een schitterende sterrenhemel, hand in hand, en dromen weg in het leven dat achter hen lag.



Hoofdstuk 1


‘Hora finita’ kondigt de pedel aan. Herbert slaakt een zucht van verlichting. Het is voorbij. May is klaar met de verdediging van haar proefschrift. De corona verlaat de zaal. Dan volgt May, begeleid door haar paranimfen. Haar gezicht staat strak van de spanning. Ze kijkt niet naar Herbert. Dan is het wachten tot de corona terugkomt. De voorzitter verklaart dat May de doctorstitel krijgt en geeft eerst het woord aan de promotor prof. Martijn voor het uitreiken van de bul. “Maar alvorens dat te doen,” zoals de formele zin luidt, “wil ik een persoonlijk woord tot de promovendus richten.” May blijft uiterst gespannen, ziet Herbert wel. Professor Martijn roemt het onderzoek en het proefschrift van May. “Het geeft een wezenlijke bijdrage aan de wetenschap,” constateert hij. Maar ook spreekt hij zijn bewondering uit voor haar inzet, waarbij ze haar gezondheid op het spel had gezet. “Ik begroet in u een waardig nieuw lid van de wetenschap.” Daarna spreekt hij de formele verklaring van de toekenning van de doctorstitel uit en toont volgens traditie May de daarbijhorende bul. Ook nu blijft de spanning bij May zichtbaar. Ongebruikelijk, maar de weg die May heeft gevolgd om zo ver te komen kennend, applaudisseert de zaal. Herbert heeft tranen in zijn ogen. Als ze de aula verlaat vangt hij May op met een innige zoen. Dan volgt de receptie. Iedereen is er. Natuurlijk de ouders van May en Herbert, Henriette is er en veel collega’s van May, van de faculteit en van het ziekenhuis. May hoort alle vriendelijke woorden, maar de spanning gaat niet over. “En nu gaan we lekker eten,” kondigt paranimf Demi aan. “En ik heb een enorme behoefte aan een borrel,” voegt de andere paranimf Sanne eraan toe. De paranimfen hadden een intiem dinertje georganiseerd in een restaurant aan het Paterswoldse meer. Behalve promotor Martijn en echtgenote, zijn alleen de ouders en de echtgenoot van Demi er. Henriette was wel uitgenodigd, maar wilde, als ex-vrouw van Herbert, liever niet. Martijn spreekt nog eens zijn bewondering uit. Mays vader spreekt haar met veel warmte en trots toe, waarbij hij ingaat op haar leukemie toen ze zestien was. En hij benadrukt hoe hard ze daarna had gevochten om dokter te worden: “En nu zelfs doctor. Ik ben ongelooflijk trots op je.” Herbert houdt Mays hand vast en luistert alleen maar trots naar alle lof die zij krijgt. May ziet er vooral moe uit. Ze ziet ook op tegen het feestje voor vrienden en collega’s dat nou eenmaal bij een promotie hoort. Maar het blijkt heel leuk te zijn, al beleeft ze het vooral in een roes. De collega’s voeren een paar grappige sketches op en Martijn houdt een geestige toespraak, waarbij hij akelige dingen van May vermijdt. Ontroerend is een ongenode gast, een vrouw waarmee May in het ziekenhuis had gelegen toen ze leukemie had. Er vloeien daarbij veel tranen.
In de taxi houdt Herbert haar hand vast, terwijl ze uitgeput tegen hem aan zakt. Na alle emoties van de dag, hebben ze niets meer te zeggen. Thuis helpt Herbert May in bed, maar drinkt zelf nog een borrel om de ook voor hem zo emotionele dag te verwerken.

Herbert is al vroeg wakker. Naast hem ligt May nog te slapen. Hij sluipt het bed uit, drinkt koffie en maakt een ontbijt klaar voor May. Voorzichtig kust hij haar wakker. Ze slaat haar mooie blauwe ogen open. Ze heeft duidelijk moeite tot zichzelf te komen en begint hartstochtelijk te huilen. Hij neemt haar in zijn armen, probeert haar zo te kalmeren, maar ze blijft huilen. Herbert probeert haar rustig te krijgen, maar het helpt niet: het huilen houdt niet op.
“Laat me maar, ik kan niet anders dan janken, laat het maar. Ga maar gewoon naar je werk,” snikt May.
“Zeg toe nou, ik blijf vandaag bij je. Na het feest van gisteren gaan we het nu fijn samen vieren, doctor Simons!”
“Je bent lief. Ik ga me aankleden, dan gaan we wat gezelligs doen, een goed idee,” snikt May nog na. Ze blijft heel lang douchen, trekt wat makkelijke kleren aan en zijgt naast Herbert op de bank neer. En begint weer te huilen.
“Huil maar uit, je moet de zo lang opgebouwde spanning kwijt. En dat moet maar met tranen.”
Herbert weet niet hoe hij het moet aanpakken haar rustig te krijgen. Ze zou toch blij moeten zijn dat ze nu klaar is en met zoveel succes. Hij kan er niet goed bij! Er even uit?
“Ja, misschien moet dat maar, even uitwaaien. Het spijt me, Herbert, maar ik kan me niet inhouden. Ik weet het, ik zou blij moeten zijn, maar de adrenaline zit nog zo in me.”
Herbert pakt de auto en ze rijden richting Lauwersoog. Er staat veel wind en zo waaien ze, daar bovenop de dijk, lekker uit.
“Weet je, Herbert, weet je wat ik zou willen?”
“Nou?”
“In het water springen en zwemmen, zwemmen, tot ik niet meer kan.”
“Zeg, ben je helemaal? Niks zwemmen, veel te koud. We halen een visje, eten dat in de auto op. Thuis bestellen we chinees en gaan vroeg naar bed. Ik wil graag met een doctor slapen!”
“Je bent lief.” En May begint weer te huilen.

Het huilen houdt ook de volgende dagen niet op. May is volkomen uitgeput en doet weinig anders dan slapen. Herbert begint zich hevig ongerust te maken en neemt vrij om bij haar te zijn. Voorzichtig praat hij over hoe het verder moet met hen.
“Lieve May, je bent nu klaar en we kunnen over onze toekomst praten. Wanneer gaan we trouwen?”
“Ja, trouwen, dat gaan we doen, dat heb ik beloofd, maar nu ben ik zo moe.” En ze begint weer te huilen.
“Het kan niet zo doorgaan, lieve May. Ik heb een plan. Nee, meer dan dat: we gaan het gewoon doen. Je moet er eens helemaal uit. We gaan met vakantie.”
“Kun je wel weg van het rekencentrum? Én waarheen gaan we dan?”
“Ik kan best weg. En waarheen we gaan, vertel ik niet. Dat moet een verrassing zijn.”
“Lief. Ik hou niet zo van verrassingen, maar als ze van jou komen, is het ongetwijfeld iets mooi.”

May wordt wel wat rustiger, maar het ontbreekt haar aan energie. Ze vraagt steeds waarheen ze zullen gaan, maar Herbert weigert dat te vertellen.
“Maar ik moet toch weten welke kleren ik moet meenemen.”
”Zeker niet iets voor de tropen, iets sportiefs, iets warms, maar ook iets om uit te gaan. En je moet je paspoort meenemen. Verder zeg ik niets, dame.”

Ze stappen in de trein naar Amsterdam.
“Deze treinreis hebben we eerder gemaakt, maar zonder elkaar te kennen,” merkt May op, “we gaan toch niet naar Mexico? Nee, dat kan niet, want ik hoefde geen kleren voor de tropen mee te nemen. Toe, vertel, waar gaan we naar toe?”
“Wait and see, je zult het zo wel zien.”

In Amsterdam nemen ze de bus naar Schiphol.
“Dus we gaan vliegen. Maar waarheen? Toe, zeg het, Herbert.”
Maar Herbert blijft zwijgen. Op Schiphol blijkt de bestemming Zurich te zijn.
“Dus Zwitserland, wintersport neem ik aan, maar welke plek?”
“Geduld! Geniet nou eerst maar van het vliegen. Met deze heldere lucht, kun je een hoop van het landschap zien. Ik doe mijn ogen wel dicht, want je weet dat ik niet van vliegen houd.”
May heeft een plaatsje aan het raam en kijkt gretig naar buiten. Met zijn hand in de hare, zit Herbert, minder ontspannen, naast haar.
“Ook eerder hebben we zo hand in hand gezeten,” zegt May, “terug uit Mexico en toen kenden we elkaar inmiddels.”
Vanaf vliegveld Kloten nemen ze de bus naar station Zurich. Ze kunnen meteen op de trein stappen, bestemming Davos.
“Davos dus. Heerlijk! Voor een longarts natuurlijk een bekende plaats. Ik ben er nooit geweest, maar heb er veel over gehoord en gelezen. Voor astmapatiënten was het een uitkomst. Maar wel zwaar omdat ze soms jaren van huis waren. Ik herinner me dat Hella Haasse het zo moeilijk had dat haar moeder daar heel lang heeft gelegen. En het sanatorium wordt natuurlijk ook in verband gebracht met het lid van De Ploeg Jan Wiegers. Die was daar met Kirchner, door wie zijn werk sterk werd beïnvloed. Ik wil daar best rondkijken. Maar dat is niet onze vakantiebestemming, neem ik aan.”
“Nee, we gaan skiën, wandelen, lekker eten en vooral: ontspannen. Vooral, lieve May, wil ik genieten dat we een tijdje alleen maar voor elkaar zijn. Geen promotie, geen werk, alleen jij en ik. Maar natuurlijk gaan we ook het sanatorium bekijken, als je dat leuk vindt.”
“Ja, heerlijk. Het spijt me hoe ik jou heb verwaarloosd. En toch bleef je me altijd steunen. Kusje?”
Ze genieten van de reis van Zurich naar Davos. Eerst rijden ze langs het prachtige meer van Zurich. Daarna wordt het landschap steeds bergachtiger tot ze in Chur moeten overstappen op een treintje dat de helling van de hoogte van Davos kan nemen. De bergen worden steeds hoger en meer met sneeuw bedekt.
“Prachtig, wat is dit mooi,” verzucht May, “ik geniet nu al. Wat een goed idee van je.”
Het hotelbusje staat bij het station voor ze klaar. Een niet te grote, maar gezellig ingerichte kamer biedt uitzicht op de besneeuwde bergen. Ze besluiten eerst wat te eten in het hotel en dan de stad en de omgeving te voet te verkennen. Ze lopen langs het sanatorium, maar May wil niet naar binnen gaan.
”Nee, nu maar geen confrontatie met mijn werk.”
May knapt nu al zienderogen op. De vakantie verloopt heel ontspannen. Ze wandelen veel in de bergen en het dorp. Daar lunchen ze dan gezellig en dineren ’s avonds uitgebreid. May waagt zich ook een keer op de ijsbaan. Ze nemen een ski-les, maar dat bevalt niet. May geniet en komt helemaal tot rust, waardoor ook Herbert van hun vakantie geniet. Zo vliegt de tijd om en moeten ze, voor hun gevoel te snel, weer naar huis.



Oaxaca


“Ja, Davos was lekker, er even uit. Een goed idee van je, al vond ik het – eigenwijs als ik ben – niet nodig. Het is goed dat je je plannen dan gewoon doordrukt. Ik kende Zwitserland niet, maar heb nu gezien dat het een prachtig land is. Die bergen, die sneeuw. Het is wel wat anders dan het tropische Oaxaca waar we nu zijn.”
“Ja, ik ben ook blij dat we dat hebben gedaan. En nu genieten we van de warmte. We moeten de tijd benutten. Leuke dingen doen. Nu het nog kan,” reageert Herbert.



Hoofdstuk 2


Weer thuis, ziet May er als herboren uit. De vakantie heeft haar duidelijk goed gedaan. Het gewone leven gaat weer beginnen. Herbert moet nodig weer aan het werk, maar ook May heeft zin om weer te gaan werken. Ze wordt hartelijk begroet op de afdeling. Dat ze nu gepromoveerd is, maakt voor haar werk niets uit. Maar alles voelt wel anders voor haar, omdat de druk van het werken aan haar proefschrift is weggevallen. Toch heeft ze zin om weer een nieuw onderzoek te beginnen, omdat ze de combinatie patiëntenzorg en onderzoek het mooiste vindt. Ze praat er met haar baas Klaas Martijn over. En die heeft wel een onderwerp. Iets waar collega Demi ook aan werkt, zodat ze het mooi samen kunnen doen, maar toch met ook een eigen deel. May vertelt het enthousiast aan Herbert. Die schrikt, kijkt haar bezorgd aan.
“Zou je dat wel doen? Nu al? Je hebt je toen helemaal over de kop gewerkt. Je bent er bijna aan dood gegaan. Alsjeblieft, lieve May, dat mag niet weer gebeuren. Ik was toen zo bang dat ik je zou verliezen. Neem eerst nog even rust voordat je je weer helemaal verslingert aan een onderzoek. Laten we eerst trouwen, zoals we toen hebben afgesproken.”
”Ja, je hebt gelijk. Ik moet verstandig zijn, meer naar jou luisteren. Ik zal met Martijn afspreken dat ik graag later aan dat onderzoek zal beginnen. Goed? Zullen we dan nu onze trouwerij plannen? Wat is jouw idee?”
“Trouwen, hoe kan me niet schelen, als het maar gebeurt.”
“Ja, het moet iets van ons samen zijn. Geen uitgebreide receptie, geen feest, gewoon jij en ik, het stadhuis, met zijn tweetjes uit eten en dan getrouwd naar bed.”
“En wat doen we met onze ouders? Moeten die er niet bij zijn?”
“Misschien zou dat wel moeten, maar wat mij betreft liever niet. Als we ze nou de volgende dag te eten vragen en het ze dan vertellen. Zouden ze dat heel erg vinden?”

Meer boeken van deze auteur

Terug in Oaxaca

Leo van der Weele

Congres in Mexico

review:
*verplichte velden