Met mij ...

Met mij ...

Mimi Giltaij


EUR 21,90

Formaat: 13,5 x 21,5 cm
Pagina aantal: 382
ISBN: 978-3-99146-290-3
Publicatie datum: 14.11.2023
Met mij … gaat over het leven van Jaap, hoe zijn rijke geest werkte en hoe hij in 1983 aan depressies ten onder ging. Zijn vrouw Mimi vertelt over de omstandigheden en zijn vaak afgewezen vraag om hulp die aan zijn zelfverkozen dood voorafging.
Voorwoord


Het verslag dat ik u voorleg, gaat over het leven van Jaap: wie Jaap was, hoe zijn geest werkte en hoe hij in 1983 aan depressies ten onder is gegaan. Het is een iets verkorte en chronologisch beter kloppende versie geworden van alles wat ik niet lang na zijn zelfgekozen dood min of meer lukraak op ben gaan schrijven: de verhalen van Jaap en van zijn ouders over zijn jeugd – hoe ons leven samen eruit heeft gezien, de vele vrienden, de ups en downs en al die keren dat we samen al balancerend op de rand van de afgrond blauw hebben gelegen van de lach, omdat Jaap het toch weer had weten te relativeren – onze rondgang door het hulpverlenerscircuit, waar wij slechts bij een enkeling gehoor kregen en niet met een smoes afgescheept werden – wat Jaap bezig heeft gehouden, waar hij mee geworsteld heeft – wat zijn overwegingen zijn geweest op zijn zware weg naar het einde, want ook op die weg hield hij mij daarvan op de hoogte en ben ik niet van zijn zijde geweken.

De aanleiding om dat toentertijd op te gaan schrijven, was dat Jaap, nadat ik mijn studie psychologie had afgerond, min of meer voor de grap het idee had geopperd dat, mocht hij het onverhoopt toch niet redden, ik op zijn casus maar moest gaan promoveren. De gedachte dat hij daarmee zelfs postuum nog steeds de luis in de pels van de psychiatrie zou zijn, sprak hem wel aan. Het verslag leverde genoeg gegevens op om op voort te bouwen, maar de volgende stap, terug naar de universiteit, werd mij van alle kanten sterk ontraden. Het verslag zelf borg ik veilig op. Geen haar op mijn hoofd dacht er toen aan om daarmee naar buiten te treden. Dat zou alle pogingen van Jaap om mij, onze honden en zijn ouders zo goed en zo veilig mogelijk achter te laten, op slag teniet hebben gedaan.

Vele jaren later kwam het onderwerp zelfdoding meer in de belangstelling te staan, maar het begrip ervoor bleef nog altijd ver achter bij het uit alle macht voorkomen ervan. Enkelen vatten de moed op om openhartig te zijn, niet meer te verbloemen dat zij iemand hadden bijgestaan die niet verder wilde leven. Zij werden neergesabeld. Dat als zij geen helpende hand hadden toegestoken het enige alternatief voor diegene dan een eenzame en misschien zelfs gruwelijke dood zou zijn geweest, deed niet ter zake. Voor hen niet. Maar het doet weldegelijk ter zake en niet alleen voor degene die uit het leven stapt; ook voor de achterblijvers kan het een groot verschil maken en ik voelde me aangesproken om op mijn beurt naar buiten te treden met hoe Jaap en ik dat hele proces samen hebben doorgemaakt.
Ook de noodkreten over het steeds verder afkalven van de geestelijke gezondheidszorg werden luider. Weer waren het de zwaardere, complexere gevallen die vrijwel overal afgewezen werden. De redenen waarom zijn nu wellicht anders, maar het effect is hetzelfde en sluit naadloos aan bij wat ik bijna veertig jaar geleden op papier had gezet over hoe het Jaap is vergaan. Een reden temeer om er nu echt werk van te gaan maken.

Ergens halverwege het in een betere vorm gieten van het originele manuscript, stuitte ik op een artikel over hoogbegaafdheid en bij een eerste vluchtige doorlezing ervan, herkende ik het een en ander, met name de typerende problemen waar mensen met een hoge intelligentie last van konden hebben. Jaap was ontegenzeggelijk behoorlijk intelligent geweest. Tot nu toe was dat door iedereen, mezelf incluis, hooguit als een gegeven gezien en nooit in verband gebracht met de problemen waar Jaap tegenaan liep. Hier moest ik meer van weten, maar niet tijdens het schrijfproces, dat moest zuiver blijven.
Toen de uiteindelijke versie van de levensgeschiedenis van Jaap zo goed als rond was, ben ik me daar verder in gaan verdiepen en kwam daarbij ook terecht in het aanpalende gebied, hoogsensitiviteit. Beide waren een eyeopener. Vrijwel alles viel op z’n plek. De op fobieën lijkende angsten van Jaap, zijn denken wat nooit stilstond, zijn vrijwel niet bij te houden tempo van leven, zijn kwetsbaarheid, zijn depressies die niet pasten in het gebruikelijke beeld.
Het werd het leeuwendeel van de kanttekeningen, naast wat ik in de loop der jaren al verzameld had over onder andere zelfdoding, wat mijn eerste invalshoek was geweest. Chronologisch gezien kwamen de kanttekeningen als laatste aan bod en mede vanwege de vele verwijzingen erin naar de levensgeschiedenis van Jaap, heb ik dat zo gelaten.

Misschien is het achteraf gezien maar goed dat het ‘er iets mee gaan doen’ voortijdig is gestrand. Het draait niet om theorieën of onderzoeken, het draait om mensen. Om de mensen voor wie het leven een ondraaglijke last is geworden en wie een waardig einde ontzegd wordt. Om hun naasten, die hen dat willen besparen, hen de helpende hand willen toesteken en daarvoor gemangeld worden. Om de intelligente en gevoelige, vaak nog heel jonge mensen, die men nog steeds in de kou laat staan.

Met deze inkijk in zowel de zware geestelijke strijd voorafgaand aan een zelfdoding, als in wat er omgaat in zo’n rijke geest als daar ergens een kink in de kabel komt, hoop ik een bijdrage te leveren tot meer begrip en meer bereidheid om waar nodig af te wijken van de gebaande wegen. Nieuwe inzichten en theorieën zijn er al. De paden die zij uitstippelen hoeven alleen nog maar geplaveid te worden. Door de levensgeschiedenis van Jaap te koppelen aan deze nieuwe inzichten en theorieën – en er zo alsnog een kleine case study van te maken – hoop ik ook daar een steentje aan bij te dragen.



– 1962
Het gezin en de kindertijd van Jaap

De vader van Jaap kwam uit een arbeidersgezin en was een nakomertje. Zijn vader werkte in een fabriek als stoker. Het was een heel hecht gezin en na het vroegtijdig overlijden van zijn moeder, hebben zijn twee broers hem grotendeels opgevoed. Z’n vader had alles voor z’n kinderen over, maar om het gezin te kunnen blijven onderhouden, moest hij zelf lange dagen maken. Door het zware werk is ook hij niet oud geworden.
Als enige van de kinderen kon Jaaps vader weinig met z’n handen, maar des te meer met z’n hoofd. Hij mocht naar de mulo en daarna door naar de kweekschool. Vanwege z’n onhandigheid bracht hij weinig terecht van de opdrachten voor handenarbeid en als het maar enigszins mogelijk was, ruilde hij die met vriendjes tegen hun huiswerk voor vakken waar zíj slecht in waren. Niet dat dat veel hielp, hij kreeg er alsnog steevast een 1 voor en daarbij, ook steevast, de opmerking: “Het is weer niks, Stam” – een later gevleugeld geworden opmerking in z’n eigen gezin. Zelfs dat ene, wel door hemzelf gemaakte, en perfect gelukte werkstuk – wat hij en na hem ik nog steeds koester – was aan diezelfde beoordeling niet ontkomen.
Al vanaf jongs af aan was Jaaps vader zoekende naar meer diepgang en hij trad al vroeg toe tot de Vrijmetselarij.

De moeder van Jaap kwam uit een traditioneel onderwijzersgezin. Haar vader was hoofd van een lagere school en haar moeder zorgde voor het huishouden. Van de zes kinderen was zij het enige meisje en ze werd dus geacht mee te helpen in de huishouding, terwijl haar broers hiervan waren vrijgesteld en zij zelf zich veel liever met een goed boek verschanste in een stil hoekje. Het feministische zaadje werd hierdoor al vroeg geplant.
Na de mulo mocht ze van haar ouders doorleren, op voorwaarde dat ze eerst naar de huishoudschool ging: in de ogen van haar ouders de noodzakelijke basis om later een goede echtgenote en moeder te worden. Ze haatte het daar, maar stak er genoeg van op om zo efficiënt mogelijk een huisgezin te kunnen bestieren en zoveel mogelijk tijd over te houden voor al die andere zaken waar ze zich veel liever mee bezighield. Daarna ging ze door naar de kweekschool. Daar leerden Jaaps ouders elkaar kennen en werden ze een stel.
Na de kweekschool vonden ze beiden een baan in het onderwijs. Zij vond haar draai in het lager onderwijs. Hem lag dat niet zo; hij begon aan een avondstudie Engels en stapte al gauw over naar het middelbaar onderwijs.
Vlak na de oorlog zijn ze getrouwd. Een hecht stel, dat sindsdien letterlijk en figuurlijk gearmd door het leven is gegaan. En een opmerkelijk stel, ofwel in Jaaps vader eigen woorden: “De zware jongen en de lichte vrouw.” Hij: groot, stevig, onhandig, kalm, heel trouw en consciëntieus, met een soms naar het vileine neigende humor en altijd met z’n neus in de boeken. Zij: klein, tenger, handig op velerlei gebied, een opstandje, boordevol humor, een groot verhalenvertelster en muzikaal; ze speelde piano en viool.
Zoals gebruikelijk in die tijd, verloor Jaaps moeder na hun huwelijk automatisch haar baan in het onderwijs. Haar inzet om het beste in haar leerlingen omhoog te halen, richtte ze vanaf dat moment op haar man, die ze volop stimuleerde om verder te studeren, en later op hun kinderen.

Zo’n anderhalf jaar later werden ze de trotse ouders van Corrie. Een dochter, Jaaps moeders grootste wens, eindelijk een medestander en haar man werd daar al gauw de dupe van, getuige het volgende, vaak vertelde verhaal:
Jenever was lange tijd niet verkrijgbaar geweest. Jaaps vader had ernaar gesnakt. De eerste flessen lagen weer in de winkel en met de benodigde bonnen mocht eenieder één fles komen kopen. Dat was een uitje waard en met Corrie in de kinderwagen gingen ze samen het goddelijke goedje halen. De kostbare fles werd naast Corrie in de kinderwagen gezet. Blijkbaar had Corrie genoeg opgevangen van de gesprekken tussen haar ouders om door te hebben wat er in die fles zat. Met een vies gezicht gooide ze hem op straat. Stuk natuurlijk. Jaaps vader kon wel huilen, maar niet boos op haar worden, Corrie had gelijk. Een helaas iets minder geslaagde consequentie van een goede opvoeding.

Vijf jaar later kwam Jaap ter wereld. Een zware bevalling, een bijna te grote baby – ruim 8 pond – voor zo’n kleine vrouw. Jaap kwam klem te zitten, maar de dokter vond dat de natuur z’n werk moest doen en had haar niet willen inknippen. Het enige waar ze toen nog aan kon denken was: als mijn kind dit maar overleeft. Dat angstige moment is haar altijd bijgebleven.
Jaap ontwikkelde zich voorspoedig en had al heel vroeg een goed voorstellingsvermogen en een goed gevoel voor taal. Een mooi voorbeeld hiervan: “Ommer aan dichter” in antwoord op de vraag waar z’n jas was.
Een ander voorbeeld hiervan en tevens één van Jaaps eerste herinneringen: zijn moeder zat achter de piano en speelde voor hem het liedje: “Jaapje kleen ging heel alleen door de wijde wereld heen.” Hij zag zichzelf daar lopen, het joeg hem de stuipen op het lijf en hij begon hard te huilen. Z’n moeder dacht dat de melodie hem zo raakte; het kwam niet bij haar op dat het om de tekst ging. Trots dat hij naar haar idee zo muzikaal was, speelde en zong ze het vaak voor hem en om te pronken met zijn muzikaliteit, natuurlijk ook als er bezoek was. En iedere keer weer begon hij te huilen. Haar onbegrip in dezen heeft hem lang achtervolgd.

In die tijd was leuke en modieuze kleding nog steeds een schaars en duur artikel en wilde je als vrouw een beetje goedgekleed voor de dag komen, dan moest je het zelf maken. Jaaps moeder was daar erg handig in. Helaas voor haar had ze een man die hier ziende blind voor was. Hij vond haar prachtig, punt. Vissen naar complimenten werkte niet. Al die moeite helemaal voor niets? Daar kreeg ze schoon genoeg van. Op een zondag – dan gingen ze met de kinderen altijd een stuk fietsen – stapte ze in haar ochtendjas en met de krulspelden in haar haar de deur uit en op de fiets. Hij zag het niet. Halverwege hun fietstochtje werd het haar te veel. Ze stapte af, woedend. En nog zag hij het niet. Pas na haar tirade begreep hij dat een vrouw, en de zijne in het bijzonder, af en toe een complimentje over haar uiterlijk op prijs stelde. Hij heeft het daarna altijd braaf gedaan, al viel hij wel eens door de mand met een compliment over een tot op de draad versleten jurk met een schort eroverheen, wat ze hem grootmoedig vergaf. Ze telde haar zegeningen.
Als de naaimachine tevoorschijn kwam, betekende dat voor Jaap verhaaltjestijd. Zittend op de kap van de naaimachine kon hij urenlang genietend zitten luisteren naar haar vertellingen, onderwijl kijkend naar haar nijvere handen.

Jaaps vader bleef in de avonduren verder studeren en kreeg een aanstelling als docent Engels aan de Gemeente Universiteit (de huidige UvA) in Amsterdam. Het eerste jaar ging hij daar op kamers en het gezin bleef nog in Den Briel wonen. Alleen in de weekenden was hij thuis. Jaaps vader herinnerde zich nog goed, dat in die periode elke keer als hij ook maar iets te luid sprak, Jaap van schrik onder de tafel dook. Na dat jaar, Jaap was toen drie, verhuisden ze naar Amsterdam, naar een bovenwoning in de Deurloostraat. Daar ging Jaap al gauw op onderzoek uit en vond op de bel-etage een ouder echtpaar; zij werden z’n eerste nieuwe vrienden.

Vlak na de verhuizing moesten Jaaps amandelen geknipt worden. Een draak van een verpleegster trok hem vrijwel letterlijk uit de armen van z’n moeder: geen ouders bij de behandeling, daar konden ze niet aan beginnen. Het gevolg was, dat Jaap daarna een week lang op het matje voor de slaapkamerdeur van z’n ouders heeft geslapen. Terug in bed leggen hielp niet, binnen de kortste keren lag hij weer op het matje.
Niet lang daarna was een buurmeisje komen spelen. Na een uurtje wilde ze weer naar huis en Jaap liep met haar mee naar de trap. Hij bleef zo lang weg, dat z’n moeder het niet meer vertrouwde en naar hem op zoek ging. Jaap had het meisje niet willen laten gaan en versperde de trap. Van beide voorvallen kon Jaap zich later niets meer herinneren.
Ook kon Jaap zich weinig tot niets meer herinneren van wat er gebeurd was in de week dat z’n ouders voor het eerst samen op vakantie waren gegaan. Ze hadden hem en Corrie onder de hoede van een verpleegster achtergelaten. Over die oppas hadden ze heel goede verhalen gehoord, onder andere dat ze zo goed uitkwam met haar geld. Dat interesseerde ze niet, wel dat ze blijkbaar goed was. Had het ze maar wel geïnteresseerd, want het bleek achteraf bepaald geen pre te zijn. Om het geld voor de tram uit te sparen, had zij Corrie en Jaap gedwongen eindeloze afstanden te lopen. Ze was zó gebrand geweest op het maken van een goede indruk, dat ze geen middel had geschuwd, zelfs een pak slaag niet, om bij terugkomst van de ouders modelkinderen af te leveren. Vooral Corrie had hiervan te lijden gehad en was ertegen in verzet gekomen. De oppas had de kinderen nadrukkelijk verboden hierover iets tegen hun ouders te zeggen. Maar Jaaps ouders hadden zelf al gauw door dat er wat mis was en kregen Corrie gelukkig aan de praat. Het enige wat Jaap zich er nog wel van kon herinneren was het eindeloze lopen, tegen bijna omvallen van vermoeidheid aan toe. Een mooi excuus dat Jaap wanneer het hem te pas kwam, later inzette om het niet meer dan strikt noodzakelijk te hoeven doen.
Waar Jaap wel een levendige herinnering aan had, was dat wanneer hij op straat speelde en z’n ouders hun dagelijkse ommetje gingen maken, ze hem altijd vroegen ze of hij mee wilde. Hij was dan al met iets anders bezig en wilde dat nooit, ondanks dat hij wist dat hij in tranen uit zou barsten op het moment dat ze de hoek omsloegen en dan zou blijven huilen tot ze weer in zicht kwamen. Hij wilde zich echter niet laten kennen en heeft het ze nooit laten merken.
En eveneens aan die keer dat hij over wilde steken en er een auto aankwam. Hij rende verder over de stoep, stak toen over en kwam alsnog bijna onder die auto. Hij had niet bedacht dat die auto sneller reed dan hij kon lopen. Zó stom vond hij dat van zichzelf, dat hij ook daar thuis met geen woord over had gerept.

De kinderen overleveren aan een oppas was eens en nooit meer. Een auto hadden Jaaps ouders al – Jaaps vader was namelijk gek op auto’s en één van de eerste auto’s in de straat was dan ook de zijne geweest – en om voortaan zonder veel gedoe met het hele gezin op vakantie te kunnen gaan, en ook om ’s zomers de drukte van de stad te kunnen ontvluchten, kochten ze er een caravan bij. Die kreeg in Zeeland een vast plekje, dicht bij de familie.

De schooltijd brak aan en zowel op de kleuterschool als op de lagere school – beide in de buurt van de Deurloostraat – voelde Jaap zich prima op z’n gemak.

Terugdenkend aan de tijd in Den Briel en in de Deurloostraat, typeerden z’n ouders Jaap als een erg gevoelig kind, goedlachs, maar ook gauw in tranen. Heel lief, volgzaam en begaan met anderen. Anders dan Corrie, die wat moeilijker en kwetsbaarder was. Jaap leek probleemloos. De enige kanttekening hierbij kwam van Jaaps vader die zich maar al te goed herinnerde dat Jaap als klein kind al, bij elke keuze die hij moest maken, hele redenaties opzette over de diverse mogelijkheden die het hem bood. Vaak met gevolg dat hij al doende, overal te veel bezwaren aan vond kleven, niet meer kon kiezen en ook niet meer bereid was om een andere redenatie te accepteren. En kiezen zonder er dieper op in te gaan, daar deed Jaap absoluut niet aan.



1962–1965

In Jaaps vierde schooljaar verhuisde het gezin naar een eengezinswoning in een nieuwbouwwijk in Buitenveldert. Ze woonden er nog maar amper, of Jaap had alweer nieuwe vriendjes gevonden en een volgend ouder echtpaar dat hem op handen droeg. Jaap werd zelfstandiger en een echte jongen. Vlotten en hutten bouwen, op de bouwplaatsen schooien, in en op in aanbouw zijnde woningen klimmen en eruit lazeren. Z’n grootvader en kennissen die zelf geen zoons hadden, vroegen altijd – bij voorbaat al genietend – naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van kattenkwaad. Jaaps moeder vond die ontwikkelingen minder leuk, maar kon er wel sappig over vertellen en al net zo sappig over de angsten die ze daardoor uitstond. En dan wist ze de helft nog niet van wat hij allemaal uithaalde. Maar goed ook, gezien de verhalen die Jaap me er later zelf
over vertelde:
Dat hij, beducht voor instortingen, bij het bouwen van hutten altijd heel zorgvuldig te werk was gegaan. Zijn trots was dan ook dat op één van zijn hutten op een gegeven moment zelfs een dragline stond en de boel nog steeds niet inzakte.
Dat hij zomaar voor de grap een keer een ketting over de weg had gespannen. Er kwam een auto aan en de bestuurder dacht dat hij die ketting wel zou laten zakken. Dat had hij zelf ook gedacht, maar tot zijn eigen verbijstering deed hij dat niet en heeft dit nooit van zichzelf kunnen snappen.
Dat hij een keer aan een vriendje had laten zien hoe je een rolletje drop kon stelen. Het vriendje had daardoor de smaak te pakken gekregen en kwam daarna steeds trots z’n buit aan hem laten zien. Dat hij hier de aanzet toe had gegeven, had hij zich zo erg aangetrokken dat hij nooit meer iets gestolen heeft. Behalve dan hout en spijkers op de bouwplaatsen, waarvan hij zeker wist dat die bleven liggen om weggegooid te worden.
Dat hij op school een keer met een speels bedoelde tik per ongeluk de voortanden van een vriendje eruit geslagen had en dat waren nog diens blijvende tanden ook. Toen had hij pas beseft hoe sterk hij was en was daar zelf bang van geworden. Als hij met een speelse tik al zoveel schade aan kon richten, hoe hard zou het dan wel niet aankomen als hij voor menens zou gaan slaan. De eerste klap mag dan een daalder waard zijn, maar niet meer voor hem, daar heeft hij zich nooit meer toe laten verleiden.

4 Sterren
Een aangrijpend boek - 03.02.2024
M. de Nijs

Mimi Giltaij schreef een aangrijpend boek over haar leven met Jaap, haar echtgenoot, die door zijn psychisch lijden en de opeenvolgende afwijzingen uiteindelijk geen andere uitweg meer zag dan een zelfverkozen dood.Een lezenswaardig boek over een prachtig mens, een intense liefdesrelatie en een onontkoombaar einde, omdat de psychiatrische hulpverlening het af liet weten.Het is nog maar de vraag of we veertig jaar later op dat gebeid veel zijn opgeschoten…

Misschien vind je dit ook leuk :

Met mij ...

Ben Lassing

Narrow Escape

review:
*verplichte velden