Mijn herinneringen aan de oneindigheid

Mijn herinneringen aan de oneindigheid

Katerina Cherentsova


EUR 16,90

Formaat: 13,5 x 21
Pagina aantal: 100
ISBN: 978-3-99064-933-6
Publicatie datum: 18.08.2020
Zoeken naar de onvergankelijkheid van de dingen; zo lang mogelijk blijven genieten van positieve gebeurtenissen of geluk. Deze verlangens leven in iedere mensenziel. Om ze terug te kunnen vinden moeten oneindigheid en waarheid in balans zijn.
Вспомнить вечность
Всех муз языческих союз
С души не снимет смерти груз!
Дано оставить в сердце им
Лишь ностальгии горький дым!
Когда, в раздумьях о былом,
Ты затоснуешь перед сном
О чем-то, вряд ли достижимом,
Великом, смутном и родном!

Душа собою стеснена.
Жизнь - ненавистна. Смерть - страшна.
И сердце плачет о потере,
Чья суть до боли неясна!

Igor Belov (1962-2016). Geboren in Rusland, Kaliningrad. Was een begaafd schrijver, dichter, muzikant, scenarist, vertaler en filmregisseur. Hij was lid van de evangelische kerk in Kaliningrad en heeft ook zelf twee evangelische kerken in Rusland (Smolensk) en Wit-Rusland (Minsk) opgericht.
“In deze wereld bestaat en beweegt er niets op zichzelf. Al wat bestaat, wordt ondersteund door de kracht van de Schepper. Alles bevindt zich binnen de grenzen van nul en oneindigheid. De mens op zichzelf is zowel nul als oneindig. Zijn geest beweegt dan ook razendsnel tussen deze twee grenslijnen. Zo snel dat het niet als beweging wordt waargenomen, maar als een gevoel van rust. En dat om iedereen te omvatten en zich aan iedereen te wijden. Zo zit de formule van liefde in elkaar.”





Mijn herinneringen aan de oneindigheid
Het pedaal van de kinderfiets draait voor mijn ogen, zonder te stoppen. Het blijft maar ronddraaien. Ik kijk ernaar, en het voelt niet reëel aan. Het is alsof het pedaal zijn eigen leven heeft en mijn bestaan ter discussie stelt Nog even en het zal naar me knipogen.
Ik heb op tijd mijn blik op iets anders gevestigd. Fietsen. Veel fietsen in de rij. Voor volwassenen en kinderen. Waarom kijk ik naar boven om ze te zien? Aha, ik lig. Ik lig achterover op de vloer tussen tientallen fietsen, in de rij opgesteld. En enkele ervan wentelen rondom mij. Het is alsof mijn lichaam zomaar hun mooie rijen binnendringt en op deze manier de harmonie ervan vernietigt.
Ik besluit om mezelf op te duwen op mijn ellebogen, hoewel ik probeer niet naar het draaiende pedaal te kijken. Een groot gebouw. Toonbanken, goederen, kassa’s. Blijkbaar een supermarkt. Een gigantische supermarkt! Waarschijnlijk met veel verdiepingen. Dat wordt duidelijk door de galmende echo van de luidsprekers, een geluid als op het perron van een station. De roltrappen gaan er hier ook naar boven en beneden.
He, en wat hoor ik uit de luidsprekers? Het lijkt erop dat ik de woorden kan herkennen. Ik begrijp de taal. Maar weet ik welke taal het precies is? Het lijkt op mijn moedertaal. Maar dan ook weer niet. Als een taal uit de toekomst. Hoe kom ik daar eigenlijk bij? Ik weet het niet. Maar toch weet ik het zeker!
Wat draag ik? Een korte, lichtgrijze mantel. Een wit hemd en een zwarte broek met plooien. Zwarte, gelakte schoenen met een platte neus. Alle kleren zien er nieuw, schoon en deugdelijk uit. Rond mijn linkerpols draag ik een gouden horloge met een gouden armband.
Ja, dat moet wel interessant zijn, maar ik zou ook heel graag weten waar ik ben. Of liever, waar ik vandaan kom? Of, neen, ik heb nog een belangrijkere vraag: wie ben ik?!
In feite, is het een beetje belachelijk om mezelf dergelijke diepe, filosofische vragen te stellen, zoals: “Wie ben ik?”, terwijl ik hier voor iedereen op mijn ellebogen lig, tussen de omgevallen fietsen in de supermarkt. Of is het zelfs een beetje te veel? Ach, wat voor domheden sluipen er in mijn hoofd binnen?
Wel, het wordt tijd dat ik voorzichtig opsta. Zonder de aandacht te trekken. In het bijzijn van iedereen? Nog een belachelijke vraag. Oké, ik sta op, ik stap. Ik hoop dat ik de fietsen niet ga raken. Sorry, maar ik zal jullie niet rechtzetten. Het is beter om een beetje mijn geweten te bezwaren, dan de aandacht op mezelf te vestigen. Heb ik nu juist sorry tegen de fietsen gezegd? Dat is pas interessant.
Goed, ik heb me uit die fietsenval bevrijd. Niemand merkt me op. Het groot gebouw gaat verder met zijn eigen leven en slokt massa’s, menigtes, reeksen op. Niemand bekommert zich om iemand anders. Dat alles is me heel vertrouwd, maar ik herken mezelf niet!
Daar is een spiegel. Wel, wie zie ik erin? Dat gezicht zegt me niets. Of eerder, het zegt me niets speciaals. Wat moet ik verder doen? Waarvoor ben ik hier? Heb ik een of andere bestemming? ‘Bestemming’, wat een formulering! Alsof ik een personage ben uit een fictiefilm. Ik weet niet waar ik me bevind, maar ik voel wel een of ander programma in mijn hoofd opkomen.
Oei, en wat als het werkelijk zo is? Hoe kan ik weten dat het niet waar is? “Heb ik een of andere bestemming?” Waar haal ik die gedachte vandaan?
Stop! Waarom kan het me schelen waar die gedachte vandaan komt? Waarom mag ik die gedachte niet hebben? Wel, mag ik? Ik denk het niet. En waarom denk ik dat? Ik weet toch niet wie ik ben. Of wel? Min of meer… Wel, wel, wel. Sssssst! Het lijkt wel of ik gek word. Of ben ik al gek, haha! Sssst! Stilte! Gebabbel! Ik moet hier weg! Misschien gaat het dan duidelijker worden aan de uitgang van de supermarkt?
De roltrap brengt me naar beneden. Ik loop door de lobby. Door de draaideuren aan de ingang. Nu ben ik buiten.
De straat loopt voort. Ik wil zeggen dat ze zich in de horizon boort, maar dat kan ik niet uitspreken. Er is geen horizon. Wel verte, maar geen horizon. Een niet-doorzichtbare verte. Ze voelt aan als muziek, met haar volume en diepte, maar niets erin kan ik onderscheiden. Ze is helderblauw van kleur. Als een heldere, wolkeloze hemel, die verticaal staat ten opzichte van de aarde. Van dichterbij is het zicht bijna onverdraaglijk helder. Maar al op tien meter afstand gaat de scherpte verloren. Het is duidelijk dat de verte er is, maar niet wat erin zit. De structuur lijkt op gelatine. Dat kan ik niet met zekerheid zeggen, omdat ik ze niet kan aanraken.
Dichterbij ziet de straat eruit als een rijweg van keisteen met trottoirs aan de rechter- en linkerkant. Een supermarkt en een rijweg van keisteen? Ik kijk rond. De supermarkt staat op zijn plaats, als een betrouwbare bevestiging van mijn onduidelijke verschijning in deze wereld.
Ok, als er een weg is, moet ik deze volgen. Het gaat er immers over uit te zoeken waar mijn bestemming ligt.

Ik zet enkele stappen. De ondoorzichtige verte schuift een beetje opzij, en plots duikt links van het trottoir een klein cafeetje op. Het ziet er heel gezellig en verlokkelijk uit. Mijn neus kan de geur van versgezette koffie niet weerstaan. Ik voel het verlangen om aan het tafeltje te gaan zitten en mijn neus te laten verwennen door deze geur. Dat geeft me het gevoel alsof ik met mezelf aan tafel zit. Ik volg mijn reukzin die me naar een van de tafeltjes leidt. Aan het tafeltje ernaast zit een dame met een breed omrande witte hoed. Het lijkt alsof ze op iemand wacht. Als ik bij het café aankom, zie ik hoe ze met haar hoofd draait en ongeduldig met haar vingers op het tafeltje trommelt. Ik schuif mijn stoel opzij en zit er bijna op, tot ik opeens de blik van de buurvrouw opvang. De blik is verbaasd. De dame kijkt strak naar me, wat betekent dat ik het voorwerp van haar verbazing ben. Ik blijf letterlijk boven de stoel in de ongemakkelijke positie hangen. De blik van de dame laat me niet los. In haar blik lees ik steeds duidelijker dat ik diegene ben op wie ze wacht. En dat is niet alles. Ze wacht op mij, omdat ze me al lang kent! Zulke peilende blikken zie je alleen bij mensen die je goed kennen. Maar het probleem is dat ik haar niet ken! Wat moet ik nu doen?
Omdat ik begrijp dat ik niet anders kan, knik ik de onbekende dame toe, schuif de stoel op zijn plaats terug en nader haar tafeltje.
- Mag ik bij u komen zitten?
De dame glimlacht alsof ik een flauwe grap maak, maar dat ze het me niet kwalijk neemt.
- Dat ben jij ten voeten uit, flauwe grappen, grappen waarmee niet te lachen valt.
Deze onflatterende opmerkingen beschouw ik als een toelating. Ik ga zitten. Ik probeer te glimlachen en kijk de onbekende dame aan. Zij kent me wel, dat is zeker. Maar dat brengt geen gevoel van opluchting bij me teweeg. Het onbekende scenario geeft me het gevoel dat ik haar ook moet kennen. En dat ik me moet gedragen alsof ik haar ook ken. Aangezien in mijn geheugen een groot gat zit, zal het waarschijnlijk niet makkelijk zijn. Alhoewel… iets in het diepste van mijn ziel zegt me, dat iets me met deze vrouw verbindt.
Ik verberg mijn onzekerheid achter een glimlach en bekijk aandachtig het onbekende gezicht – alle trekken in de details. Zo probeer ik gespannen tenminste één enkele associatie in mijn geheugen op te roepen. Dit peilend aanstaren werkt het proces van herkenning niet in de hand. De gezichtstrekken zijn er wel, maar het lukt me niet om er een zinvol geheel van te maken.
- Ben ik erg veranderd sinds we uit elkaar zijn gegaan?
De vrouw heeft dus wel opgemerkt dat ik haar bestudeer. Welk antwoord moet ik haar nu geven? We zijn dus ooit uit elkaar gegaan. Waarom spreken we dan nu met elkaar af? En wat als ik nu niet het juiste antwoord geef? Ik ken immers de regels niet van het spel waarin ik zo onverwachts ben terechtgekomen.
- Wel, ja eigenlijk, - zeg ik langzaam – kan ik dat niet zeggen.
Blijkbaar is dit een aanvaardbaar antwoord, aangezien de onbekende een tevreden grimas trekt.
- Ik wil me verontschuldigen, - brandt mijn kwelgeest los.
Na deze frase volgt er een lange, veelzeggende pauze. De dame kijkt strak naar me met een gekwelde blik. Deze blik en de pauze die erop volgt, doen me beseffen welke grote heldendaad de dame zo juist heeft verricht.
- Denk je dat het moet? – vraag ik ontwijkend.
- Absoluut.
De dame ademt met volle teugen in en buigt zich naar voor. De kop koffie valt bijna op de grond. Het ziet ernaar uit dat er nu een lange toespraak gaat komen.
- Ik heb ingezien dat je gedurende al onze huwelijksjaren geprobeerd hebt van me te houden.
Wat? Dit is dus mijn ex-vrouw! En wat zitten we hier dan te bespreken?
- Jij deed je best. Echt waar. En ik begreep het niet.
Ze zet de prachtige krul van het mooie kapsel recht. Van rechts komt een zwarte bijtende benzinewolk onze richting uit. Vreemd. Van opzij merk ik geen beweging op de weg. Hoewel ik het verwijderend geronk van de krachtige vrachtwagen duidelijk hoor. De wolk sleept zich tussen ons voort en kruipt het café binnen. De dame fronst een beetje en gaat voort.
- Ik begreep het toen niet. Mensen zijn allemaal verschillend, moet je weten. Ik dacht: als jij van mij houdt, moet je zoals anderen veel geld verdienen, mij dure kleren kopen, mooie auto’s schenken, mij op luxe cruises brengen. En andere onzin. Dat is precies wat veel vrouwen verwachten, waarom zou ik beter dan hen moeten zijn?
De dame kijkt me zachtmoedig aan, alsof ze daarbij wil zeggen: “Zie je hoe meedogenloos ik sta tegenover mezelf?” Ik zet een slim gezicht op en buig mijn hoofd een beetje. Alsof ik wil zeggen: “Natuurlijk, schat, zie ik dat”. Ik ben me er immers nog altijd niet van bewust wat een negatief antwoord op het gebeuren voor me zou betekenen.
- Tijdens de drie jaren van onze scheiding is mij veel duidelijk geworden. Je mag geen materieel genot verwachten van een romanticus. Romantische heren houden van verpakkingen en kokette dames kiezen voor versnaperingen – ze giechelt en bekijkt me samenzweerderig. Waarschijnlijk zouden deze woorden me bekend in de oren moeten klinken. En dat is niet het geval. Maar het ergste is, dat ik mezelf helemaal niet als een romanticus zie. Ik voel me een volslagen idioot. En ja, al drie jaar zijn we uit elkaar, blijkbaar! Hoe oud ben ik dan ondertussen?
- Hmm, - mompel ik veelzeggend, en zet daarbij nog steeds een slimme gezichtsuitdrukking op.
- Nu begrijp ik pas wat je toen wilde. Je wilde me op handen dragen. Je wilde me bloemen en gedichten schenken. Je wilde voor mij de sterren van de hemel plukken. Dat alles heb ik nu ingezien en ik ben veranderd. Ik ben nog steeds aan het veranderen.
Ik doe alsof ik weet waarover ze het heeft. Daarbij bekruipt me een triestig gevoel van dat naderend onheil dat ik zonder eigen wil trouwde. Ik voel dat moment aankomen! Wie heeft dit vreselijke scenario bedacht?
- Ik zal nog blijven veranderen, zegt mijn ex-vrouw op doffe en veelbelovende toon. Ze legt haar hand op die van mij en kijkt me recht in de ogen.
- Je zult me nog op handen dragen, maar de manier waarop mag jij nu kiezen. Voortaan zal ik gehoorzamen. Ik zal je muze zijn!
Veranderd? Vergeet het maar! Ze begrijpt nu gewoon hoe ze me beter kan gebruiken, hoe ze mij kan leiden. Ze heeft het nog steeds enkel en alleen over de liefde voor zichzelf, tenminste als ik haar bekentenissen juist kan inschatten.
De manicure op haar nagels vind ik een echt kunstwerk. Hoe is het mogelijk om op een zo kleine oppervlakte drie tekeningen te maken? En waarom? Naast de zeemleren manchet van haar elegante donkeroranje jasje zie ik nu pas een stukje van de hamburger die de vorige klant heeft achtergelaten. De vliegen die erop kruipen, zoemen om en op de plek. Ik denk dat ik zelfs de geur van het uitgedroogde, zure deeg en lichtbedorven gehakt ruik. De vingers met tot verbeelding sprekende nagels strelen over mijn hand met het gouden horloge.
- Laten we opnieuw beginnen, zegt mijn ex-vrouw, die ervan droomt om mijn toekomstige muze te worden.
Daar gaan we weer! Verdorie! Wat moet ik doen? Ik wil niets beginnen met deze dame, niet van bij het begin en niet van bij het einde! Mag ik haar afwijzen? Hallo, iemand? Hoe ben ik hierin verzeild geraakt? Mag ik neen zeggen? Deze verlepte blonde dame wil ik niet naar de mistige verte tot bij de onzichtbare horizon op handen dragen.
- Luister, je bekijkt me alsof je mij voor de eerste keer in het leven ziet!
Inderdaad, deze dame herken ik niet. Maar ineens heb ik begrepen wat haar met de diepte van mijn ziel verenigt! Het verlangen naar een verheven, trouwe en pure liefde! Dat is het! Dat gevoel komt nu weer tot leven. Ik word geleid door een vluchtige gelukzaligheid, ik raak iets werkelijks in mijn bestaan, mijn eigen essentie. Ik zie het licht, het geluk, iets dat kostbaar, maar ongrijpbaar is.
- Wel nu, mijn schat, stem je in?
Ik voel dat deze vrouw met het onbekende gezicht en dit vluchtige gevoel van gelukzaligheid op een of andere manier met elkaar verbonden zijn, maar tegelijkertijd weet ik dat er een immense afgrond tussen ligt. Jawel, een afgrond! Het hiervoor beschreven gevoel en het verlangen naar een verheven, pure liefde zijn altijd mijn enig doelstreven geweest. Maar ze zijn op geen enkele manier met deze vrouw verbonden. De afgrond tussen ons is veel groter dan het gevoel van verbondenheid. Ik merk ook dat hoe meer ik probeer dat gelukzalige gevoel aan deze vrouw te koppelen, de afgrond tussen ons almaar groter wordt. De afgrond met de naam: teleurstelling.

Misschien vind je dit ook leuk :

Mijn herinneringen aan de oneindigheid

RiNi Pietersen

Weglopen voor het Leven

review:
*verplichte velden