en altijd weer die vragen…

en altijd weer die vragen…

Ramsiel Sinsen


EUR 19,90

Formaat: 13,5 x 21,5
Pagina aantal: 354
ISBN: 978-3-99131-065-5
Publicatie datum: 02.08.2022
Eline heeft na een verkrachting in haar jeugd veel moeite om een liefdesrelatie op te bouwen. Ze werkt hard aan haar herstel. In haar werkgever Klaas vindt ze een nieuwe vader, maar na de ontdekking van haar biologische vader ontstaan er veel vragen.
Hoofdstuk 1
Een heftige confrontatie

Met grote ogen keek Eline naar haar spiegelbeeld bij de wastafel in haar badkamertje. Ze zag haar dikke betraande ogen, de uitgelopen mascara, haar witte gezicht, haar krullen wild om haar hoofd. Ze voelde ineens haar totale uitputting, ze was helemaal op! En toch had de vreselijke huilbui van zonet haar eigenlijk wel wat opgelucht, ze was nu weer in staat om na te denken. En te bedenken, wat er moest gebeuren. Want dát er iets moest veranderen, dat was haar inmiddels wel héél erg duidelijk.
Ze liep terug naar haar woonkamer en zonk neer op een gemakkelijke stoel. Ze stutte haar hoofd op haar handen en met haar ellebogen rustte ze uit op haar tafel. Ze moest beginnen met het eerste grote obstakel, haar lieve vriend Arman. Ze herinnerde zich weer, hoe ze elkaar de eerste keer ontmoet hadden bij het station. Haar toegangspasje werd geblokkeerd en het leek ingeslikt te zijn door het toegangspoortje. Ze kon niet verder en terug ging ook niet. Hulpeloos had ze rondgekeken of er iemand kon helpen. Al het personeel leek een vrije dag te hebben, alleen een rij wachtende mensen achter haar, die geërgerd leken over het ontstane oponthoud.
Een jongeman had zich over haar heen gebogen en gevraagd, of hij kon helpen. Hij had wat getoverd met de toetsen en op onverklaarbare wijze ging het poortje open en spuugde het ding haar kaartje weer uit. Overgelukkig liep ze enkele passen vooruit, wachtte toen om haar redder te bedanken. Die had gefascineerd in haar sprankelende ogen gekeken en breed gelachen om haar uitbundigheid. “Allang goed, meisje,” zei hij, “graag gedaan!” En daarna waren ze weer beiden hun eigen weg gegaan.
Op het perron, wachtend op de trein, had ze wel rondgekeken of ze hem ergens kon zien. Jammer, had ze gedacht, hij leek haar wel aardig. Maar later, toen de trein al begon te rijden, kwam hij alsnog haar coupé binnen. Ze zag hem onmiddellijk en hij haar ook en ze lachten even tegen elkaar. Hij moest in het gangpad blijven staan, breeduit, om niet te vallen. Ze had moeite om haar ogen van hem af te houden en dwong zich om nietsziend naar buiten te kijken. Om dan toch weer even te kijken of hij ook keek. En daarna, toch wat beschaamd, maar weer naar buiten te kijken.
Aansteller, zei ze tegen zichzelf, om zo naar de jongens te kijken. Belachelijk. Maar dit was toch een léúke jongen! De trein minderde vaart en kwam tot stilstand. En of het zo moest zijn, de plek naast haar kwam vrij en ze was niet eens heel erg verrast, toen hij meteen naast haar kwam zitten. Heel gezellig hadden ze zitten te vertellen en veel te vlug was de reis ten einde. Voor de trein stil stond, had hij haar gevraagd hoe ze heette, of hij haar eens mocht bellen en had hij haar nummer al. En daarna was ze vlug de trein uitgestapt en moest ze naar haar afspraak, nog twee minuutjes lopen vanaf het station.
Dezelfde avond nog had hij gebeld en hadden ze een afspraakje gemaakt om op zaterdagavond samen wat te drinken. Heel gezellig hadden ze ook toen weer over van alles gekletst en daarna hadden ze een uurtje gewandeld in de stad.
Ze was helemaal weg van hem en hij van haar. Het was voor hen beiden een wonder, dat ze elkaar ontmoet hadden en zo goed bij elkaar leken te passen. Bij een snackbar hadden ze een hamburger gegeten en toen hadden ze afscheid genomen met de afspraak, om de avond erna samen naar de film te gaan. Ook dat was heel gezellig geweest en daarna waren ze tijdens de weekenden enkele weken met elkaar opgetrokken. Heel braaf, alleen elkaar verkennend en waarderend.
Zij had hem verteld over haar werk; ze werkte op een middelgroot bloemen- en plantencentrum net buiten de stad. Hij studeerde nog, was derdejaars tandartsstudent in Utrecht. Hij had hier in het kleine stadje een studentenkamertje gevonden wat niet te duur was en met de trein was hij er binnen een kwartiertje. De prijzen hier waren heel wat beter dan vlak bij de universiteit en hij had hier vrede mee. Tijdens hun ontmoetingen had het nog niet tot intimiteiten geleid en daar was ze heel blij mee geweest.
Maar vanavond was hij wat anders geweest, ze had het meteen gemerkt. Hij was wat aanhaliger geweest, had ook wat vleiender gepraat. Hoe lief ze was, hoe mooi. Wat ze een prachtige haren had. Wat ze mooie ogen had. En ook, dat ze veel voor hem was gaan betekenen. Dat laatste had ze, voor wat haar betreft, ook gevoeld.
Hij had een sterke aantrekkingskracht op haar en ze verlangde naar hem als hij er niet was. Ze vroeg zich af of er voor haar dan toch ooit een relatie in kon zitten. Ze waren vanavond weer naar de film geweest, die dit keer niet steeds alle aandacht van hen had. Hij had verschillende keren haar hand gezocht en vastgehouden. Een keer had hij heel lief over haar knie gestreken. En ze merkte, dat ze echt tegen elkaar aan zaten. Voor hen zaten twee meisjes; er was duidelijk meer plaats tussen hen in. Het was ook geen stelletje, het waren gewoon twee vriendinnen. Maar ze vond het heerlijk, ze voelde zijn warmte door haar dunne jas heen.
Na afloop was hij met haar meegelopen naar haar appartementje, mee de trap op, naar boven en zonder dat ze erover gepraat hadden, was hij mee naar binnengegaan, alsof het gewoon zo moest gebeuren. Ze was niet in staat geweest dit te weigeren, verlangde naar zijn kussen. Die kreeg ze, volop, het was heerlijk, ze voelde zich zo opgelucht, blij, tevreden, hij was bij haar, hij wou haar, hij was verliefd op haar en zij op hem.
Haar ogen dwaalden af naar de bank, waar ze op waren gaan zitten; al kussende hadden ze zich daar laten zakken. Het was wat lastig geweest, zo te zitten en voorzichtig had hij haar op de bank neergelegd. Zijn handen hadden haar gestreeld, haar rug, haar heupen en toen onder haar blouse haar borsten. Ze was hem blijven kussen, had zijn haren gestreeld. Had gevoeld, hoe haar lichaam zich omhoog boog om optimaal te kunnen genieten van zijn strelingen.
En toen was het van het éne op het andere moment fout gegaan. Hij had haar handen stevig vastgegrepen en die boven haar hoofd vastgehouden in een ijzeren greep. Hij was bovenop haar gaan liggen en hij had zacht schokkende bewegingen met zijn onderlichaam gemaakt. Ze had zijn erectie door hun kleren heen gevoeld. Ze had zich gevangen gevoeld, ze kon niet weg, ze zat opgesloten, hij lag zwaar op haar en ze had het gevoel dat ze stikte en dat haar leven bijna voorbij was. Ze voelde haar hart in haar keel kloppen en hoe een doodsangst haar bijna verlamde. Alles werd rood voor haar ogen en toen voelde ze een enorme oerkracht in zich opkomen. Ze moest zich redden uit deze situatie, ze voelde zich levensgevaarlijk bedreigd. Ze had geen rede meer gevoeld, alleen maar één ding: hij moest wegwezen hier! Nu!!!
Met een felle ruk had ze haar handen bevrijd en met een vuist bonkte ze flink tegen zijn gezicht, tegen zijn neus, waarvan ze wist, dat dit een pijnlijke plaats was. Hij rolde van haar af en ze was opgesprongen en ze sjorde aan hem: “Weg jij, weg!” had ze geroepen en hij had haar stem vast niet herkend; ze had gekrijst, als een dolle geschreeuwd en ze had hem weggeduwd. Hij was op zijn benen gaan staan, geheel versuft door de pijn in zijn gezicht en hij liet zich totaal verbouwereerd richting deur loodsen. Ze had de deur opengetrokken en met een flinke duw had ze hem naar buiten getrapt, nogmaals roepende: “Weg, ga weg, ga weg!” Hij was met een smak tegen de deur aan gevallen, ze had hem nog een duw gegeven en toen had ze de deur keihard dichtgeslagen.
Ze was terug de kamer ingelopen en een hevige huilbui gekregen. Met hoge uithalen had ze gehuild, alle leed van de wereld in een keer over zich heen voelen komen, gedacht dat ze nooit meer gelukkig kon worden. De allerliefste van de hele wereld had ze geslagen, geschopt en eruit gegooid. En pas toen ze geen tranen meer had, toen ze geen kracht meer had om te huilen, toen pas was ze ineengezakt en blijven liggen.
Hoe lang ze daar zo gelegen had, kon ze niet zeggen, maar ineens was ze toch bij haar positieven gekomen en was ze naar de badkamer gelopen om haar gezicht te wassen.
Pas nu realiseerde ze zich volkomen wat de uitkomst van dit alles moest zijn. Nee, ze mocht hem niet kwijtraken, hij moest bij haar blijven! Ze hield van hem! Hij was de enige, die haar kon redden! Waar zou hij zijn, wat zou hij van haar denken? Zou hij pijn hebben? Ze moest het weten! Oh, mijn God, wat had ze toch gedaan?
Ze viste haar telefoon uit haar broekzak. Lang dacht ze na, toen stuurde ze een appje: “Mag ik dit alsjeblief uitleggen? Alsjeblieft?” Ze voelde, hoe haar hart haar in de keel klopte. Hoe zou zijn reactie zijn? Hij zou toch wel niets meer van haar willen weten! Het scherm op haar telefoon bleef maar leeg, zou hij niet meer willen oppakken? Haar wissen? Voorgoed wissen?
Tot haar verrassing zag ze toen, dat hij wel online was. En even bad ze een schietgebedje, ze hoopte zo, dat ze het hem kon vertellen! Hij was iets in aan het tikken, vol spanning tuurde ze op haar scherm. Wat duurde dat lang! Maar eindelijk was daar toch de reactie: “Graag ja!”
Ze snikte het bijna uit, gelukkig! Ze bedacht, wat ze nu zou schrijven. Misschien morgenmiddag? Ze zag er niet uit, wellicht was dat morgen wel weer wat opgeknapt. “Wanneer?” appte ze dan. Zijn antwoord kwam nu vlugger en was verrassend: “Nu!”
Daar moest ze toch over denken! Waar zou hij zijn? In zijn huis? Dat kon eigenlijk niet, dat was toch een eind van haar vandaan … Wat gek, ineens kreeg ze argwaan. “Waar zit je?” appte ze.
En weer duurde zijn antwoord voor haar onrustig hart veel te lang. Zijn antwoord was opnieuw verrassend. “In je hal!” schreef hij. Dat begreep ze niet. Ze had hem toch eruit geschopt? Hoe kon dat?
Ze vloog naar de hal. Nadat ze het licht had aangemaakt, zag ze hem daar op de grond liggen. Zijn hoofd rustte op een opgevouwen jas, maar voor de rest was het geen comfortabele plek om al een tijd te liggen. Maar dat drong eigenlijk niet tot haar door. Ze zag alleen de rechterkant van zijn gezicht, vooral zijn rechteroog, onzichtbaar door het vele bloed en door de flinke zwelling en ook voor de rest op zijn gezicht veel opgedroogd bloed.
Ze schrok hevig. Hij had haar even aangekeken met zijn linkeroog, maar dat had hij ook weer meteen daarna gesloten. Ze knielde naast hem neer en ze kreunde zachtjes: “Mijn God, wat zie je eruit, vreselijk!”
Opnieuw bekeek ze zijn gezicht, nu van dichtbij. Het moest vreselijk pijn doen. Ze moest het bloed wegvegen en een koud kompres halen. Maar nee, hij moest eerst ergens anders kunnen liggen. “Zal ik je helpen om op de bank te gaan liggen? Dan kan ik proberen wat bloed weg te vegen en te koelen,” bood ze aan.
Hij wachtte even met antwoorden, als kostte het hem de grootste moeite om te spreken. “Krijg ik dan geen nieuwe kopstoot in mijn gezicht? Ik heb maar twee ogen, eentje ligt al in de vernieling!” zei hij toen zachtjes. Heel even trok hij met zijn mond, als een korte glimlach.
Ze wist, dat ze nu moest praten, kort, maar duidelijk. “Lieve, lieve Arman, ik heb me vreselijk misdragen. Dit had nooit mogen gebeuren. Ik dacht, dat ik het aankon, maar niet dus. Ik heb een heel vervelende gebeurtenis meegemaakt en ik heb dit niet genoeg verwerkt. Ik beloof je, dat ik er werk van ga maken, morgen al. Want dit kan natuurlijk niet! Laat me je nu zo goed mogelijk proberen te verzorgen! Als ik je vasthoud, kun je dan lopen tot in de kamer?”
Hij knikte met zijn hoofd, maar stopte daar meteen mee, omdat zo de pijn meteen verergerde. Hij stak zijn hand uit en zo kon ze hem wel op de been helpen. “Wel voorzichtig, ik heb ook iets aan mijn been!” waarschuwde hij. Even liet ze haar blik omlaaggaan naar zijn benen en inderdaad zag ze ook daar een grote bloedvlek op zijn jeans zitten. Maar eerst zorgen dat hij fatsoenlijk op de bank ligt, dacht ze.
Voorzichtig schuifelde hij de kamer in, leunde zwaar op haar arm. Met zijn ene, gezonde oog keek hij goed uit, zodat hij nergens tegenaan liep. Langzaam liet hij zich op de bank zakken, zijn gewonde been recht vooruit stekend. Ze hielp hem, toen hij ging liggen en pakte heel voorzichtig zijn pijnlijke been vast en tilde het gestrekt op om dit ook plat op de bank te leggen. Ze had goed gezien hoe hij zijn gezicht pijnlijk vertrok en toen hij eenmaal lag, hoorde ze hem zachtjes zuchten.
Hij lag daar, zijn ogen gesloten, zijn lieve gezicht zo gehavend, de tranen welden op in haar ogen. Allemaal mijn schuld, dacht ze.
Ze verdween naar de badkamer, haalde een schoon washandje en maakte dit nat onder de koude kraan en kneep het zo goed mogelijk droog. Toen ze weer naast hem stond, vroeg ze zachtjes of ze iets kouds op zijn oog mocht leggen. Heel kort was zijn “ja”; dat kostte hem de minste moeite. Voorzichtig legde ze het koude washandje op zijn oog, hij schrok even van de plotselinge kou, maar meteen daarna voelde hij wel de verlichting. “Lekker!” zei hij.
Ze haalde een nieuw schoon washandje, maakte dit ook nat, maar nu met lauwwarm water. Wederom heel voorzichtig ging ze toen proberen om zijn gezicht schoon te krijgen door het gestolde bloed weg te vegen. Dat viel helemaal niet mee, het was opgedroogd. Tussen de haartjes van zijn wenkbrauw zat ook opgedroogd bloed, maar ze besloot dit gewoon even te laten zitten, als het ergste maar weg was.
“Kun je niets zien met je gewonde oog?” vroeg ze. “Weet niet!” zei hij kort, en ze begreep, dat alles, zelfs praten, hem moeite kostte. Daarom liet ze het maar zo, verfriste het koude washandje opnieuw en concentreerde zich toen maar eens op zijn been.
Een schaafwond, had ze in eerste instantie gedacht. Maar nu ze het van dichtbij bekeek, schrok ze opnieuw. In zijn jeans was een groot gat en bloed had zich vermengd met de stof en was ook opgedroogd tot een dikke, bloederige massa.
Zelfs als hij verder niet gewond was, zou hij die broek nog niet kunnen uittrekken zonder hevig bloedverlies. En het moest vlug schoongemaakt worden; de kans op infectie was zo natuurlijk erg groot.
Ze overwoog haar aanpak. Resoluut liep ze opnieuw naar haar badkamer en met een glas vers water en twee pijnstillers kwam ze weer bij hem staan. “Arman,” zei ze zachtjes maar beslist, “de wond op je been moet ik verzorgen. Dat gaat pijn doen, daarom zou ik graag willen dat je deze twee pijnstillers neemt. Ik heb je genoeg pijn gedaan!”
Weer opende hij zijn éne oog, en keek haar even aan. “Ik bén geen watje, hoor!” zei hij toen, opnieuw zijn ogen sluitend. Ze twijfelde even, maar toen zei ze resoluut: “Dat weet ik heus wel, maar je broek is stuk en er zit ook stof in de wond, het is echt heel pijnlijk. Kom op, het kan echt geen kwaad!” Ze schoof voorzichtig haar arm onder zijn hoofd, probeerde dat een beetje omhoog te tillen, dat was makkelijker bij drinken. Hij liet het toch toe, slikte braaf de tabletjes en dronk toen ook een paar slokken water. “Goed!” zei hij zachtjes, en ze begreep zijn stille wenk: laat me liggen, want alles doet me pijn en kost me te veel moeite!
Ze liep weer terug naar de badkamer, ging haar kleine verbandtrommel halen. Gaas had ze nodig, ontsmettingsspul, tape om verband vast te zetten, watten misschien. Washandjes, grote handdoeken, ze pakte snel van alles wat. En warm water, misschien wel met wat desinfecterende werking.
Ze liep naar haar keuken, pakte de afwasteil. Met heet water en wat soda zorgde ze dat dit brandschoon werd. Daarna vulde ze het teiltje met warm water en deed hier ook een beetje soda in. Achter in haar kast moesten nog gestreken theedoeken liggen, die kwamen misschien ook van pas. Ze zette al de spullen klaar op het lage tafeltje bij de bank, bedacht zich toen en ging ook een pincet zoeken en een schaar. Beide spulletjes gooiden ze ook in het sodawater. Ze schoof een stoel aan en ging naast hem zitten.
De moed zonk haar in de schoenen bij de aanblik van deze wond. Haar simpele EHBO-diploma was amper voldoende om dit op de goede wijze te verzorgen. Ze besefte, dat ze de broek rondom de wond zou moeten wegknippen, zodat ze eraan kon werken, zodat ze hem het minste zou belasten. Het was zo al erg genoeg.
Voorzichtig ging ze te werk, knipte royaal het stof weg. Af en toe keek ze even op naar Arman, maar hij leek te slapen, zei niets en bewoog ook niet. Met een goed uitgewrongen washandje veegde ze wat bloed weg, knipte weer stof weg en zo ging ze rond, de grote snee bewaarde ze tot het laatste.
Die snee was zeker 20 cm lang, en het bloedde nu ook weer een beetje. Dat vond ze niet erg, bloed zou alle vuiligheid mee naar buiten nemen. Ze had de pincet al eerder uit het water gehaald en laten drogen en nu ging ze proberen om met de pincet stukjes stof uit de wond te halen. Het ging weer meer bloeden en ze legde zo goed en zo kwaad als het kon een badhanddoek onder zijn been. Het was een heel groot werk, het schoot niet echt op en toch wist ze dat ze verder moest.
Met de schone theedoeken bette ze steeds het bloed rondom de wond en gaandeweg zag ze dat het witte, dat er doorheen schemerde, het bot moest zijn. Ik moet er door een arts naar laten kijken, wist ze, die kan beoordelen, in hoeverre zijn scheenbeen geraakt is, dacht ze verschrikt.
Pijnlijk secuur werkte ze door, viste elk vezeltje jeans dat ze zag, uit de wond. Ze voelde haar rug wel pijnlijk worden van het ongemakkelijk werken, maar ze wist, dat het niks was in vergelijking met wat haar nog te wachten stond! Haar schuldgevoel maakte, dat ze alle verdere gedachten niet doorliet en alleen maar stug doorwerkte, totdat de wond redelijk schoon leek.
Ze haalde nieuw schoon water, deed er nu wat zout in en bette heel voorzichtig de wond. Ze zag hem schrikken, ondanks de pijnstillers moest dit heel vervelend zijn. Het bloedde niet meer erg, maar het was een lelijke wond, die openlag. Het moet in ieder geval gehecht worden, dacht ze. Ze ging recht zitten, hij lag nog steeds als in slaap. Hoe gaan we dit nu aanpakken, dacht ze. Ik kan onmogelijk met hem in een taxi naar de eerste hulp, hij kan niet zo met die open wond gaan lopen. Hij kan misschien niet eens lopen.
Ze bekeek haar kleren, halfopen bloes, kort rokje, en hoe haar gezicht er uitzag, kon ze ook wel bedenken. Ik zal het zelf nu moeten opknappen, bedacht ze. Ze keek nog eens naar Armans gezicht en ze nam het koud washandje weg om nog eens te koelen. Toen ze het weer op zijn oog teruglegde, deed hij zijn goede oog weer open om even te praten tegen haar. “Dank je wel.”
Zijn gezicht had er angstaanjagend uitgezien, ook zijn neus was dikgezwollen en onder zijn oog hing een dikke rode wal. Hier en daar zag ze nog opgedroogd bloed zitten. “Nog even, dan ben ik klaar. Het ergste is gebeurd.” Nauwelijks merkbaar had hij geknikt.
Ze ging pleisters zoeken, ze moest de brede wondranden naar elkaar toe proberen te krijgen, wellicht moest het toch later gehecht worden. Ze knipte een stel zwaluwstaartjes van de pleisters en trachtte de wondranden zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen. Ze knipte al haar beschikbare pleisters, maar besefte dat het misschien nog niet voldoende was. Voorzichtig wikkelde ze er daarna gaas omheen, zodat het niet verder vuil kon worden. “Gaat het een beetje? Hoe voel je je?” vroeg ze timide. Zijn mond vertrok een beetje en half glimlachend kon hij eruit brengen: “Het kon wel beter!” Ze vroeg: “Wil je iets hebben? Eten of drinken? Of kan ik nog iets voor je doen?” Maar het enige wat hij wou was rusten. Ze ruimde de spulletjes op, de doeken met bloed zette ze in koud water.
Ze voelde ineens, hoe ontzettend moe ze was. Ze streelde even over zijn hoofd en raadde hem aan, even te slapen. Hij knikte nauwelijks merkbaar, en zachtjes verliet ze de kamer. Zonder zich uit te kleden liet ze zich in bed vallen, trok het dekbed luchtjes om zich heen en viel meteen in een diepe slaap.
Ze werd wakker toen iemand heel duidelijk: “Eline!” riep. Ze vloog overeind en pas in de kamer wist ze weer, wat er allemaal gebeurd was. Hij lag nog steeds op de bank, zoals ze hem gisteren had neergelegd. “Sorry, dat ik je wakker gemaakt heb! Maar ik kan niet overeind komen, ik heb heel erge hoofdpijn en ik moet plassen!”
Het was even een hele toer om hem overeind te helpen, want zijn been deed nog steeds zeer, het had ook nog flink gebloed. En nadat hij was gaan staan, begon het ook weer flink in zijn hoofd bij zijn oog te kloppen.
Ze hielp hem naar de badkamer en vroeg zich af of hij wel even alleen kon blijven staan. Opeens schaamde ze zich wel, dit was zo intiem, hij moest plassen en eigenlijk moest ze hem blijven vasthouden, want hij was duizelig en slap in de benen. Maar doordat ze achter hem kon staan en vasthouden, viel het toch mee en overgelukkig liet hij zich later weer zachtjes op de bank neerleggen.
Ze haalde nog eens enkele pijnstillers en een glaasje koud water, en hielp hem weer met drinken. “Gelukkig hoef ik niet sorry te zeggen voor alle overlast die ik je nu bezorg, hè?” zei hij, toen hij weer stillag met de ogen gesloten. “Nee,” beaamde ze meteen, “dit heb ik jou allemaal aangedaan, ik weet het. Het spijt me echt meer dan ik je ooit duidelijk zal kunnen maken!”
Ze keek eens op haar horloge, het was pas vijf uur in de morgen. “Zullen we nog maar eens proberen wat te slapen?” stelde ze voor. “Morgenvroeg moeten we even naar de eerste hulp. Je moet een foto laten maken van je been en het moet gehecht worden. Hoe we dat moeten gaan doen, is me nog een raadsel!”

Misschien vind je dit ook leuk :

en altijd weer die vragen…

Tommy van Duiven

Groei in verdrukking

review:
*verplichte velden