Het onvermijdelijke

Het onvermijdelijke

Rob Gonera


EUR 13,95

Formaat: 12 X 19
Pagina aantal: 332
ISBN: 978-3-99010-934-2
Publicatie datum: 09.11.2020
In Het Onvermijdelijke spelen eenzaamheid, angst, afscheid en de dood een centrale rol, maar er is ook plaats voor een grote portie humor. De roman is in een makkelijke, vlot leesbare stijl geschreven en weet de tijdgeest goed te raken.
Bicycle, bicycle, bicycle
I want to ride my bicycle, bicycle, bicycle
I want to ride my bicycle
I want to ride my bike
I want to ride my bicycle
I want to ride it where I like
uit het lied Bicycle Race van Queen



Pas als je het lijden van het leven erkent
kun je van het leven genieten
Rob Gonera 2020































Proloog


Langzaam fietste hij langs de groene velden. Met diepe teugen ademde hij de frisse lentelucht in. Het zacht zoemende geluid dat zijn fiets maakte was in volle harmonie met de omgevingsgeluiden die deze mooie lentedag inkleurden. Het was in een tijd dat de dagen nog oneindig leken. Een tijd waarin de woorden stress en burn-out nog niet waren uitgevonden. Fluitend genoot de fietser van de omgeving terwijl zijn benen in een rustig tempo ritmisch op en neer bewogen.
Op een dag begon hij tegen zijn fiets te praten. Eerst losse woorden. Daarna korte zinnen. Uiteindelijk hele verhalen. De fiets was niet langer alleen zijn vervoermiddel. De fiets werd ook zijn spreekbuis. Zijn uitlaatklep. Zijn vertrouwenspersoon. Tegen zijn fiets kon hij zijn hart luchten. Tegen zijn tweewieler kon hij al zijn frustraties uiten. Hij vroeg zijn fiets om hulp. Zonder antwoord te krijgen reed hij daarna in de goede richting.
Het fietsen had een therapeutisch effect op hem. De endorfines die door het fietsen vrijkwamen gaven hem een gelukkig gevoel en waren in staat om de demonen die hem dwarsboomden te verjagen. Was het spreken tegen zijn fiets een psychiatrische aandoening? Een vreemde kronkel in zijn hersenen, of was het voor hem een manier om te overleven? Een manier om zijn gedachten te ordenen waardoor hij weer grip kreeg op zijn stuurloze leven?
Had zijn vader ook tegen zijn fiets gesproken? Was het een erfelijke aandoening? Hij wist het niet. Later bleek dat zijn zoon en zijn kleinzoon dezelfde vreemde eigenschap ontwikkelden. Zonder dat ze het van elkaar wisten spraken zij tegen hun fiets.
Langzaam maar zeker bouwde hij een band met zijn fiets op. De fiets werd zijn beste vriend aan wie hij zijn diepste gevoelens toevertrouwde die voor anderen verborgen bleven. De fiets veranderde van een object in een fictief personage. Een personage dat voor de onwetende buitenstaanders verborgen bleef, maar voor hem levensecht werd. Een fiets met een verhaal. Een verhaal dat verteld moet worden.






















1 Made in Venlo

‘Dames en heren, vandaag voor de 2de week op nummer 1. De Rolling Stones met its all over now.’ Dat waren de geluiden die in 1964 klonken toen ik door een magere kalende man met een sigaret in zijn mond naar het magazijn van de fietsfabriek in Venlo werd gebracht.
Hij plaatste me tussen honderden soortgenoten. We zagen er allemaal hetzelfde uit. Het enige verschil was dat de stang die bij mij in het midden zat niet bij iedereen aanwezig was. We hadden allemaal dezelfde donkergroene kleur. Onze naam was Cové.
De man die mij in het magazijn zette neuriede met de muziek mee. Hij zag er ongezond uit. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten. Hij had wallen onder zijn ogen en bruin verkleurde tanden. Hij had niet veel haren op zijn hoofd. De spaarzaam aanwezige futloze sprieten had hij achterovergekamd. De uitgroeisels van de opperhuid glommen en het leek alsof ze op zijn hoofd geplakt waren.
‘Zo fietsje, daar ben je dan. Welkom in de wereld van Cové. Hopelijk dat je snel iemand vindt die je kan gebruiken,’ mompelde de man met een sigaret in zijn mond. Hij was de eerste persoon die tegen me sprak. Ik weet niet hoe hij heette, maar zijn stem zou ik nooit meer vergeten. Een doorrookte rauwe hese stem. De woorden bleven een tijdje in zijn mond hangen en verschansten zich achter zijn gele scheve tandenrij, voordat ze samen met de sigarettenrook zijn mond verlieten. Nadat hij mij tussen de andere fietsen had neergezet, begon hij te hoesten. Hij was kortademig. Hij pakte een grote zakdoek om het slijm dat hij ophoestte op te vangen. Vreselijk, die geschrokken blik in zijn ogen toen hij zag hoe zijn zakdoek langzaam rood kleurde.
‘Godverdomme, ik denk dat ik kapotga,’ zei hij half proestend. Een tweede hoestbui verhinderde hem om nog meer te zeggen. Zijn gezicht liep blauw aan en hij had een rochelende ademhaling. Zowel bij het in- als bij het uitademen piepte hij. Hij draaide zich snel om en liep luid hoestend weg. Tijd om afscheid van mij te nemen had hij niet. Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Wat zou er van hem terecht zijn gekomen? Het zou me niets verbazen als hij nog dezelfde avond was gestikt in zijn bloedend slijm. Arme stakker.
Daar stond ik dan tussen mijn soortgenoten, wachtend op iets waarvan ik niet wist wat het was. De radio was inmiddels uitgezet. Het licht in het magazijn ging langzaam uit. De duisternis en de stilte gaven me een beklemmend gevoel. Ik miste de geluiden en de stemmen. Ik verlangde naar iemand die tegen me sprak. Ik snakte naar mooie levensverhalen, waarvan de woorden zweefden op de wind die ons zachtjes vooruit duwde. Ik hoopte dat iemand mij zou gaan gebruiken.
Op dat moment wist ik nog niet dat de hoestende man met het woord gebruiken “fietsen” bedoelde. Zolang ik daar in het magazijn stond, wist ik niet wat mijn mogelijkheden waren. De stilte duurde maar voort. Eindeloos lang. Meestal was het donker. Zo nu en dan ging het licht aan en werd er weer een nieuwe fiets naar binnen gebracht. Soms werden er ook verschillende fietsen weggehaald. Ik stond in een lange rij met mijn soortgenoten. Het viel me op dat ik langzaam opschoof in de richting van een grote stalen deur. De stemmen die zo nu en dan klonken werden in de loop van de tijd steeds luider. Aanvankelijk was het onduidelijk wat er gezegd werd, maar de laatste tijd werden de flarden tekst steeds duidelijker. Meestal werd er gemopperd over het zware werk dat ze moesten verrichten. Soms werd er ook gelachen. Waarover wist ik niet. De mannen bleven te kort in het magazijn om het hele gesprek te kunnen volgen. Donker, stilte, wachten, langzaam opschuiven, donker, stilte, wachten, langzaam opschuiven. Zo ging het maar door. Een leeg gevoel maakte zich van mij meester. Ik was niets. Ik had geen betekenis. Toch veranderde er langzaam iets. Ik kwam steeds dichter bij de stalen deur te staan.
Op een dag kwamen twee mannen binnen. Ze deden het licht aan en keken angstig om zich heen.
‘Weet je zeker dat niemand ons ziet?’ zei de kleinste van de twee tegen de andere man die een kop groter was en een stuk ouder.
‘Nee, we zijn hier alleen. Iedereen is al naar huis,’ antwoordde hij fluisterend.
‘Ik weet niet of ik het wel wil,’ zei de kleinste man die nog steeds onzeker om zich heen keek.
‘Tuurlijk wel,’ bromde de oudere man. ’Je wilt toch hier blijven werken? Of niet dan?’
Terwijl hij dit zei liet hij langzaam zijn broek zakken. De andere man knielde voor hem neer. Hij begroef zijn gezicht in het kruis van de oudere man. Terwijl zijn hoofd schokkende bewegingen maakte, kreunde de man: ‘Ja, ga door, dat is lekker.’ Uiteindelijk begon hij nog harder te kreunen en drukte hij het blozende hoofd van de onderliggende partij stevig tegen zich aan.
Plotsteling hoorden ze geluiden op de gang. De kleinste man schoot overeind. Met zijn rechterarm veegde hij zijn mond schoon. De andere vent deed snel zijn broek aan. Ze deden het licht uit. Het duurde een hele poos, voordat ze zonder het licht aan te maken de stalen deur openden en het magazijn uit slopen.
Op een dag stond ik helemaal vooraan in de rij. De stalen deur was enorm groot. Ik werd steeds nieuwsgieriger naar wat zich aan de andere kant van de deur bevond. Zouden daar ook fietsen staan? Woonden daar de mannen? Wanneer zou ik ernaartoe kunnen gaan? Een voor een verdwenen de fietsen achter de deur. Ze kwamen nooit meer terug. Zou het daar ook stil en donker zijn?
Het verlossende piepende geluid van de langzaam opengaande stalen deur klonk als betoverende muziek. Daarna ging het licht aan. Een jongen met rood krullend haar kwam vrolijk op mij aflopen. Zonder iets te zeggen tilde hij me op en nam hij me mee naar de wereld aan de andere kant van de stalen deur. Ik verliet het magazijn. Het metalen gevaarte sloeg met een klap achter me dicht. Tijd om me te oriënteren had ik niet. Direct nadat de deur dichtgeslagen was kwam een man op ons aflopen.
‘Hé rooie, waar moet die naartoe?’ schreeuwde hij.
‘Naar Waubach,’ antwoordde de jongen.
‘Dat is een heel eind rijden. Zet hem maar in de bestelauto, dan breng ik hem wel naar Waubach. Ik moet ook nog naar Roermond, Sittard, Geleen en Heerlen,’ mopperde de man terwijl hij iets in een boekje schreef. Pas toen hij schichtig om zich heen keek, herkende ik de kleine man. Zijn mond was schoongeveegd. De jongen tilde me resoluut op en zette me in de bestelbus. Daar stonden nog een aantal andere fietsen. Toen hij de deuren dichtsloeg was het weer donker. Ik verwachtte weer een lange stilte, maar ik schrok door een vreemd ronkend geluid. Daarna kwamen we in beweging.
‘Goede reis en rij voorzichtig,’ hoorde ik de rooie roepen terwijl we wegreden. Het duurde een hele tijd voordat er een eind aan het geluid van de motor kwam. Nadat we tot stilstand gekomen waren, opende de kleine viezerik de deur van de bestelbus.
‘We zijn in Roermond,’ zei hij lachend terwijl hij een fiets uit de bus tilde. Daarna gooide hij de deur weer dicht. Na een tijdje verbrak het sputterende geluid van de motor de stilte en kwamen we weer in beweging. Nadat we nog drie keer gestopt waren, stond ik alleen in de bus. Uiteindelijk kwam ik bij mijn eindbestemming aan. Toen hij de deur opende wist ik niet wat me te wachten stond.
‘Zo, we zijn er,’ zei de man. ‘Je ben in de Kantstraat van wereldstad Waubach. De Champs-Elysées van het zuiden,’ zei hij lachend. De druppeltjes zweet op zijn voorhoofd glinsterden in het felle zonlicht. Hij tilde me op en bracht me naar het huis aan de overkant van de straat.
‘Wat heb je toch een mooie naam op je winkel staan,’ zei hij tegen de man die hem voor de fietsenzaak begroette. ‘Fietsenzaak Snelders. Met een fiets bent u sneller,’ las hij op een plechtige toon.
‘Ja, ja! Je moet tegenwoordig creatief zijn en na een glaasje wijn komen de betere ideeën,’ zei de trotse eigenaar van de zaak terwijl hij naar de hevig zwetende man knipoogde.
‘Zo, laat eens kijken wat voor iets moois je dit keer voor me hebt meegenomen,’ zei Snelders terwijl hij me aandachtig inspecteerde. ‘Een echte Cové zo te zien. Die ziet er prachtig uit,’ vervolgde hij tevreden kijkend.
‘Ja, made in Venlo,’ antwoordde de kruisvaarder lachend. ‘Goeie kwaliteit. Niet kapot te krijgen. Ik wil wedden dat hij er over vijftig jaar nog net zo goed uitziet als vandaag,’ zei hij enthousiast terwijl hij me aan de eigenaar van de winkel overhandigde.
‘Ga toch weg met die mooie verkooppraatjes van je,’ zei Snelders terwijl hij de man een aantal bankbiljetten gaf en hem met een sarcastische grijns aankeek.
‘Ik weet zeker dat je snel een koper zult vinden. Bedankt en tot ziens.’ De kleine man zwaaide met de bankbiljetten in de lucht en stak de weg snel over.
Voordat hij instapte schreeuwde Snelders hem nog na: ‘Doe je vrouw en kinderen de groeten van me.’ Er verscheen een vreemde blik in de ogen van de man. Net alsof hij op heterdaad betrapt was. Met een geveinsde glimlach op zijn gezicht stak hij zijn rechterduim omhoog ten teken dat hij dat zou doen. Zonder na te denken veegde hij met zijn rechterhand over zijn mond. Daarna stapte hij in de auto en reed hij langzaam weg, terwijl zijn geweten hem begon op te vreten.
De baas van de fietsenzaak nam me mee naar binnen. De winkel stond vol met fietsen. Ik was gewend dat iedereen er hetzelfde uitzag. Maar dit keer was dat niet het geval. Iedereen was anders. Grote fietsen, kleine fietsen, zwarte fietsen, bruine fietsen, groene fietsen. Hij tilde me op en zette me helemaal vooraan in de etalage.
‘Zo, dan kunnen ze je goed zien,’ zei hij terwijl hij zorgvuldig een prijskaartje aan mijn blinkende stuur vastmaakte. ‘Je bent de eerste Cové in deze zaak. Ik hoop dat er snel iemand komt die je zal kopen,’ zei hij op een vrolijke toon.
‘Twan, kom je een kop koffie drinken?’ De vrouwenstem kwam vanuit de andere kant van de winkel.
‘Lekker, daar heb ik nou echt zin in.’ Hij gaf me een aantal bemoedigende klopjes op mijn zadel. Daarna liep hij weg.
Daar stond ik dan. Vooraan in de winkel. Wachtend op iemand die me zou kopen. Maar dat viel tegen. Zo nu en dan stopte er iemand voor de etalage en keek naar binnen. Zodra ze mijn prijs zagen schudden ze meewarig hun hoofd. Zo gebeurde het dat ik eindeloos lang in de etalage bleef staan. De jaargetijden veranderden. Zon, vallende bladeren, sneeuw, het groene gras. Korte broeken, regenjassen, wollen mutsen, kleurige blazers. Er gebeurde niets. Er werden regelmatig fietsen verkocht, maar ik bleef staan. Het meest vervelend vond ik de langdurige stilte in de winkel. De momenten dat er niemand sprak. Dat er geen woorden waren. Dat ik er niet toe deed en er eigenlijk ook niet was. Een nietsontziend leeg gevoel verstikte me. Het gevoel dat ik voor niemand iets betekende. Dat niemand iets in me zag. Dat ik ondanks mijn prijskaartje waardeloos was. Een stuur, een bel, twee handvaten, een dynamo, een voor- en een achterlicht, een zadel, een kettingkast en een ijzeren frame en twee wielen. Ik bestond uit losse onderdelen die geen geheel waren. Meer dan dat was ik niet.

Misschien vind je dit ook leuk :

Het onvermijdelijke

Hendrik Roosdorp

Een Verhaal uit Vroeger Tijd

Meer boeken van deze auteur

Het onvermijdelijke

Rob Gonera

Benlk

Het onvermijdelijke

Rob Gonera

Dans in het licht en andere verhalen

review:
*verplichte velden