Mijn naam is Eva

Mijn naam is Eva

Evelyn Grijze


EUR 16,90

Formaat: 13,5 x 21,5
Pagina aantal: 272
ISBN: 978-3-99107-170-9
Publicatie datum: 16.12.2020
Mijn naam is Eva is intrigerend, meeslepend, ontroerend en prachtig geschreven. De thematiek sluit aan op de actualiteit van 75 jaar bevrijding en laat ons stilstaan bij het tragische lot van zoveel Joden die weggevoerd zijn tijdens de Holocaust.
Proloog

Twee maanden geleden is mijn Bon-pa overleden. Mijn Bon-ma zit veel in de tuin op de plek waar zij vroeger met z’n tweetjes zaten. Volgens mij praat ze met hem. Bon-ma vertelt over haar verdriet en aan haar houding zie ik dat ze vanuit de hemel wordt getroost. Ik heb Bon-ma gevraagd of zij mij wil vertellen hoe onze familiegeschiedenis in elkaar steekt. Ze vroeg aan mij of ik het echt wilde weten en mijn antwoord was: "Ja."
Bon-ma zal erover nadenken. "Het is een hele geschiedenis hoor," voegde ze er nog aan toe.
Ik wil weten waarom we zoveel verschillende nationaliteiten in onze familie hebben, wat er allemaal is gebeurd en ik wil het zo graag opschrijven, zodat onze familiegeschiedenis bewaard blijft. Ik kan wel begrijpen waarom Bon-ma twijfelt om haar verhaal te vertellen; zij heeft evenals Bon-pa veel verdriet in haar jeugd gekend en bij al het verdriet dat ze nu heeft om haar man, is het wellicht te veel voor haar.
Vandaag zit Bon-ma weer op haar plek in de zon op het bankje met uitzicht over de wijnvelden. Ik loop naar haar toe en ze glimlacht naar mij. Ze klopt met haar hand op de bank en gebaart dat ik naast haar moet gaan zitten.
"Rosa, ik zal vertellen, elke keer een deel van mijn en van ons verhaal en jij moet dan maar onthouden waar ik ben gebleven met mijn vertelling. We zullen nog wel een aantal keren samen op dit bankje zitten." Ik zei haar dat het prima was en vertelde over het kleine opnameapparaat dat ik had gekocht en zo precies zou weten waar ze was gebleven met haar verhaal. "Ik heb geen verstand van al die technische snufjes die jullie tegenwoordig hebben, de computer vind ik al moeilijk genoeg," was haar antwoord.
Ze keek me aan en knikte, ik schakelde het apparaatje in en niets zou de sfeer, op dit goddelijke plekje in de tuin, kunnen verstoren. De wind ruiste zacht over de wijnvelden, de schaduw van de moerbeiboom zou ons koel houden, toen haar zachte stem begon…..

1960 - De trein

Vanochtend ben ik, meteen na de begrafenis, eindelijk in de trein gestapt. Van het kleine station in het dorp vertrok de trein naar de stad. Bij elke kilometer dat de trein zich verder verwijdert van ons dorp adem ik de lucht in van meer vrijheid. De vrijheid, waar ik bijna vijf jaar lang naar heb uitgekeken, is werkelijkheid geworden.
Ik ben de enige wachtende passagier op het lege perron. Van verre hoor ik de zware locomotief naderen en de spanning in mijn lijf en hoofd neemt toe zoals van een dief die uit handen van de politie probeert te blijven. In de treincoupé zie ik geen bekende uit mijn dorp. Het landschap flitst aan mij voorbij en hopelijk zal het jaren duren voordat ik deze weg weer terug zal gaan.
Een kleine handkoffer vergezelt mij op mijn reis, evenals mijn handtas die volgestouwd is met papieren, die de notaris mij gisteren nog in handen heeft gedrukt. De notaris, de enige man in de naburige stad die ik blindelings kan vertrouwen en die mijn belangen zal behartigen zolang ik weg ben. Alleen met hem en zijn vrouw zal ik contact onderhouden en zij zullen uiteindelijke mijn verblijfplaats kennen als ik die gevonden heb.
De trein nadert de stad, vermindert zijn vaart en zucht nog eens onder de last die hij voorttrekt. De stoom die de locomotief uitblaast en het lawaai dat hij voortbrengt geven een beeld van zijn zwarte kracht. Tijdens het uitstappen kijk ik rond en begeef mij dan snel naar de uitgang. Het gevoel dat iemand mij op de hielen zit, is nog lang niet weg. Het zal wel slijten, die gevoelens van op je hoede zijn, altijd kijken of er een uitweg is.

Mijn eerste doel is een bezoek aan de bank. De notaris, die alles heeft voorbereid, heeft er al een afspraak voor mij gemaakt. Eenmaal binnen bij de bank word ik direct naar een aparte kamer gebracht waar de papieren al klaarliggen voor ondertekening. Veel hoef ik niet te zeggen, alle financiële zaken worden snel geregeld en ik neem nieuwe kredietbrieven in ontvangst.
Als ik weer buiten sta, besef ik dat er een jonge, rijke, eenzame, net van botbreuken herstelde vrouw staat, die een zakje met moed bijeen geraapt heeft om een nieuw leven te beginnen. Onzeker als ik ben over de nieuwe situatie, durf ik nog niet een café binnen te stappen voor een kop koffie.
Ik ga op zoek naar een tassenwinkel waar ik een grote rolkoffer wil kopen. Als ik de hoek van de straat om loop, zie ik vanuit mijn ooghoek een bekende. Snel loop ik door, ga in het portiek van een winkel staan en kijk door het etalageraam of zij mij heeft gezien. Nee, te druk in gesprek met een voor mij onbekende vrouw. Gelukkig, ze lopen door en ik kan op zoek naar de rolkoffer.
In de tassenwinkel krijg ik koffie aangeboden, achter in de winkel staat een grote tafel die uitnodigt om te gaan zitten. Een handige zet van de winkelier om zijn waren in alle rust aan te prijzen. Ik heb snel mijn keuze gemaakt, het wordt een grote degelijke rolkoffer waarin ik mijn kleine koffer kan opbergen en die ook nog te tillen is. Nu is hij nog leeg, maar gaandeweg zal hij zich vullen met dingen in mijn nieuwe leven.
Mijn volgende adres is een kleine chique kledingzaak waar ik kleding aanschaf voor mijn reis, onder andere een comfortabel grijs mantelpakje, passend bij de grijze pumps die ik vanochtend heb aangetrokken voor de begrafenis. Het mantelpakje houd ik aan en ik zoek nog een bijpassende hoed met een brede rand waarachter ik mijn gezicht kan verbergen. Mijn oude kleren, evenals de nieuwe, worden in de rolkoffer gestopt door een welwillende verkoopster, die de nieuwe aankopen nog eens aanprijst en hoopt dat ik er veel plezier van zal hebben.
In mijn nieuwe outfit loop ik terug naar het station. De rand van mijn hoed heb ik naar beneden geslagen en zo sluit ik mij af voor mijn omgeving. Aan het loket voor internationale reizen boek ik de doorgaande trein naar Zwitserland. Bern zal de volgende halte zijn. Er wordt een stoel voor mij gereserveerd en als het treinschema loopt zoals het gepland is, zal ik om middernacht in Bern zijn. Bij het instappen valt mij op dat de conducteur heel behulpzaam is om mijn koffer op de goede plek te leggen. De stoel is comfortabel en er komt nog niemand naast mij zitten, zodat het lijkt of ik alle ruimte van de wereld heb.

Als de trein zich in beweging zet, kijk ik hoe ik langzaam dit land verlaat. Mijn adrenaline is nog steeds hoog en ik zal pas rustig ademhalen als de grens een muur vormt tussen mij en dit land. Deze middag zal de notaris in samenwerking met een voor hem betrouwbare advocaat de getekende papieren in ontvangst nemen. De reactie zal voorspelbaar zijn, maar dit keer ben ik niet meer in de buurt om de klappen op te vangen, hij hoefde alleen nog maar te tekenen, bij het kruisje.
Er was veel tegenwerking van zijn kant, maar alle aangiftes van geweld die zijn opgesteld, hebben hem tot tekenen van de stukken gedwongen. Deze aangiftes zijn nog eens extra onder de aandacht van de officier van justitie gebracht en medewerking van zijn kant was de enige manier om zijn imagoschade te beperken.
Doorzichtig is hij als het om zijn imago gaat en ook zo geslepen om zijn geweldsdelicten, bedreiging en oplichting te verhullen. Natuurlijk zal hij mij proberen te zoeken, maar ik zal zo lang wegblijven en mij verbergen totdat hij een oude man is of zijn rol zal zijn uitgespeeld.
Mijn trein dendert verder, buiten gaat het schemeren en over een half uur zal het donker zijn. De conducteur komt vragen of ik iets wil eten in de restauratiewagon. Na vanochtend heb ik niets meer gegeten, mijn maag geeft aan dat het tijd wordt om iets te eten. Met een glimlach bevestig ik zijn vraag en ga met hem mee. De eerste stappen in een nieuw bestaan.

1940 - Mijn kindertijd

Mijn eerste herinneringen zijn die van een klein meisje op een grote boerderij, niemand heeft tijd voor mij. De knechten en meiden die het boerenwerk doen, kijken af en toe op als er een klein mensje zich voortbeweegt tussen de pas gerooide knollen of aardappelen. Je kunt elkaar niet verstaan door de herrie die de sorteermachines maken. Het zand stuift over de werkplaats heen als de zakken zich vullen met aardappelen of knollen.
Een grote zwaargebouwde man loopt tussen alle werkzaamheden door. Hij kijkt niet naar wat ik doe, als ik maar niet in de weg loop en de werkzaamheden vertraag. Zijn harde stem buldert over de werkende mensen heen en ik kijk naar het schouwspel van de vulmachine. De kleine aardappelen links, de grote rechts. Ik vraag me af hoe die machine nu kan weten welke aardappel groot of klein is. Van de werkenden krijg ik geen antwoord, ook niet van de bulderende man en ook niet van die vrouw die binnen het huishouden regelt. Tegen de bulderende man zeg ik ‘vader’, tegen de vrouw in het huis ‘moeder’.
In mijn herinnering loop ik maar wat rond en weet nog dat er weinig dingen zijn waarom gelachen wordt, kennelijk is het oogsten van knollen en aardappelen een ernstige zaak. Broertjes en zusjes heb ik niet en er zijn in de verste verte geen kinderen om mee te spelen. Ik ben geboren in 1936 en wil graag speelkameraadjes. De kinderen van de knechten worden bij mij weggehouden, zonder reden. Als ik weer een waarom-vraag stel, is het antwoord meestal: ´Zo is het nu eenmaal´ en soms ´zo hoort het´, of mijn vraag wordt genegeerd.
Op zondag is er geen bedrijvigheid rond het grote huis, een grote stilte is er voor in de plaats gekomen. Aan tafel wordt er nauwelijks gesproken en al helemaal niet tegen mij. Op zondag krijg ik mijn zondagse jurk aan en mijn zondagse schoenen. Ik groei hard en het duurt niet zo heel lang of ik mag mijn zondagse schoenen en jurk aan naar school. Eigenlijk ben ik dan veel te netjes gekleed om te spelen en word ik door mijn klasgenoten niet gekozen om mee te doen met het spel. Als ik in de vijfde klas van de lagere school zit - nu zou dat groep zeven zijn - is de oorlog voorbij. Aan mij is veel van het onheil voorbijgegaan, ik speelde mijn eigen spel in de oorlog. Onbewust voel ik dat er veel verdriet rondom de boerderij hangt.

Ik zie wel dat er tijdens de oorlog op het land vreemde mannen en vrouwen komen en ook weer verdwijnen. Waar de vreemdelingen heen gaan weet ik niet, ze spraken anders dan de mensen uit onze buurt. Op mijn speurtochten in en rondom de boerderij vind ik in het grote huis kamers vol linnengoed, koperen ketels, schilderijen, goud, zilver, klokken en horloges. Het lijkt de schatkamer van Ali Baba wel, ik begrijp dit niet en voorzichtig sluit ik de deuren van de stille, geheimzinnige kamers weer. Het lijkt of ze hun eigen verhaal vertellen.
Nieuwsgierig geworden zet ik mijn speurtochten op een ander moment voort. Ik kan mijzelf onzichtbaar maken door heel stil te zijn. De vindplaatsen met al deze spullen roepen veel vragen op. Van wie zijn deze dingen en waarom staan ze bij ons?
Op een dag vind ik er een prachtig schilderijtje van een meisje zittend in het gras samen met haar moeder, ze kijken uit op het strand en de zee. De schildering is heel romantisch en roept gevoelens op van geluk. Er staan nog meer schilderijen, keurig ingepakt. Voorzichtig probeer ik stukjes papier weg te halen om te zien wat er zich in dit pak schuilhoudt. Dan hoor ik voetstappen op de gang, ik maak me heel klein en verschuil me achter een gordijn. De deur gaat open en gooit het licht in de kamer, mijn adem houd ik in en wacht met ademen tot de deur zich sluit. Ik sta doodstil en luister of er nog iemand in de kamer is. Ik hoor geen adem, geen zucht en kijk door een spleet in het gordijn of ik alleen ben. Voorzichtig open ik de deur en kijk of er niemand op de gang is. Geruisloos sluit ik deze achter mij, vlug loop ik naar de trap als ineens een sterke hand mij in de nek grijpt.
"Waar zit jij?" Het is mijn moeder die mij vasthoudt. Verstijfd van schrik weet ik niets te zeggen. "Je hebt hier niets te zoeken, ga naar je kamer."
"Ik speel maar wat," roep ik tegen haar. Kennelijk ben ik toch beland op een verboden plek in het huis. Dat maakt dit deel van het huis voor mij nog veel interessanter en ik spreek met mijzelf af dat ik weer ga kijken als mijn moeder het huis heeft verlaten.

Als het op een dag al schemerig is, het is nog volop oorlog, rijd ik met mijn fiets naar de schuren die helemaal achter op het erf liggen. Gisteren zag ik vanuit een van mijn verborgen speelplekken dat er volwassenen en kinderen aankwamen. Het waren schaduwen tegen het avondlicht en hun komst leek op een film zonder geluid.
Ik zet mijn fiets tegen de zijkant van de schuur en open de zware schuurdeur op een kier. In de schuur is niemand te zien, toch heb ik een onverklaarbaar gevoel dat hier mensen geweest zijn. Dan valt mijn oog op een klein glinsterend dingetje op de grond, een klein voorwerp dat verraadt dat hier toch mensen geweest moeten zijn. Ik raap het op, het lijkt op een bedeltje van een armband. Ik loop nog wat rond en zie dan achter de grote schuifdeur van de schuur een jongen. Hij kijkt angstig en ik ook. Hij fluistert: "Ben je alleen?" Ik knik. "Heb je brood?" Ik schud van nee, maar met een gebaar maak ik duidelijk dat ik het zal gaan halen.
Ik fiets terug en kijk voorzichtig de keuken in waar het gesneden brood voor de avondmaaltijd klaargezet is. De meid is druk in de weer en loopt de keuken in en uit. Als ze weer wegloopt, gris ik brood en kaas van de plank en ren naar buiten waar ik een grote fiets pak met fietstassen om het brood in te stoppen. Staande op de trappers fiets ik terug naar de schuur. Ik hoop maar dat niemand deze actie heeft gezien. De jongen is blij met het brood en ik fluister hem toe dat hij zo snel als hij maar kan met de fiets moet vertrekken. "Er klopt iets niet," weet ik nog uit te brengen.
Zo snel als ik kan ren ik naar huis en zet mijn kleine fiets in de dichtstbijzijnde schuur. Slinks als ik inmiddels ben geworden, weet ik ongezien mijn kamer te bereiken, kam mijn haren en loop fluitend de trap weer af naar de eetkamer om net op tijd mijn plaats aan tafel in te nemen. Plotseling klinken er vanuit de keuken luide stemmen. Waarna even later de meid komt melden dat haar fiets is verdwenen en het nu wel erg moeilijk is om thuis te komen. "Neem de mijne maar," zegt mijn moeder. "Morgen lossen we het wel op."

Op zondag, gehuld in mijn zondagse jurk, ga ik naar de zondagsschool. Alleen op de fiets ga ik richting het dorp waar een kerk het dorpsplein vult. Naast de kerk de pastorie, een streng uitziend huis waar gelovigen zich melden bij de dominee die hen nog verder volstopt met de alziende kwade God die hun leven bepaalt. In de kerk is een ruimte waar kinderen les krijgen over goed en kwaad. We zijn allen zondig geboren. Ik kan niet geloven dat er al kwaad in een baby zit, hoe vaak zie ik de kleine kinderen van onze meiden lachen en kraaien en een glimlach toveren op het gezicht van hun moeder.
Als ik weer thuis ben, zet ik de fiets op de deel en loop naar binnen. De bijeenkomst duurde veel korter dan anders. De dominee gaf geen reden op en wij, de kinderen, kregen even een vakantiegevoel van: hoera, we zijn vrij. Vrij zijn we niet echt zolang de Duitsers hier rondlopen, mijn vader praat vaak met ze, meestal op een plek waar anderen hem niet zien. Maar ik zie hem wel, omdat ik inmiddels alle verscholen hoeken in en om het grote huis ken.
Als ik van de kerk in huis kom, zie ik geen vader en moeder, roepen naar hen komt niet in mij op. Even denk ik dat ik heel alleen ben in het grote onheilspellende huis. Op weg naar mijn kamer hoor ik veel gesteun en gekerm uit de kamer van mijn ouders komen. Nooit zet ik daar een stap, zijn ze ziek dat er zo gekreund wordt? Het is vooral de stem van mijn vader die de rare geluiden maakt. De deur van hun kamer staat op een kier, ik gluur om het hoekje en zie een grote berg dekens op en neer gaan en het geluid wordt steeds heftiger. Ineens besef ik wat er gebeurt, snel draai ik mij om en loop naar beneden. Als kind van een boerderij weet je snel alles over voortplanting, alleen niet dat het bij mensen ook zo gaat.
Mijn vader komt beneden, trekkend aan zijn broek en met rode kleuren op zijn wangen. Stil zit ik in een hoek van de kamer met een boek op schoot, ik doe er alles aan om onzichtbaar te zijn. Toch merkt hij mij op en buldert: "Hoe lang ben jij al thuis?" "Ik kom net binnen." Mijn vader kijkt op zijn horloge en naar de klok, hij gromt en verlaat de kamer.
Binnenin mij is het onrustig, gedachten vliegen heen en weer in mijn hoofd, mijn jeugd, als er al een jeugd was, is voorbij.

1947 - In het grote huis

De kamers met alle geheimzinnige spullen lieten mij niet los en natuurlijk ging ik steeds geslepener te werk om alle dingen te zien. Ik verschoof niets, maar door de grote hoeveelheid aan attributen, die wanordelijk in de kamer waren opgeslagen, zouden mijn bezigheden hier niet opgemerkt worden. Alleen iemand die het geïnventariseerd had, zou kunnen weten wat er stond, maar daar leek het niet op.
Het kleine schilderij van het meisje in het gras met haar moeder had ik mee naar mijn kamer gesmokkeld. Mijn grote kledingkast had een dubbele achterwand en daar had ik het tussen geschoven. Soms haalde ik het heel voorzichtig tevoorschijn en stapte in mijn fantasie in het schilderij om zo een gezellige knusse familie te vormen met een lieve moeder.

Nooit zal ik die ene avond vergeten, ik was vroeg naar mijn kamer gegaan omdat mijn moeder ziek op bed lag en ik het alleen-zijn met mijn vader niet kon verdragen. Mijn moeder lag al een week in bed en de dokter kwam met regelmaat haar longen beluisteren. Ze hoestte hard en moest dagelijks geklopt worden om haar luchtwegen vrij te krijgen van slijm.
Ik had net een poosje naar het schilderij zitten kijken en het voorzichtig weer teruggeschoven in de kast, toen ineens mijn vader naast mijn bed stond. Hij had fors gedronken en wilde bij mij in bed. Ik schrok zo hevig dat mijn maag zich zonder aankondiging omdraaide. Mijn hele maaginhoud belandde op zijn blote voeten en benen. Het stonk heel zuur en ranzig. Toen ik omhoogkeek, bungelde zijn grote geslacht voor mijn ogen. Mijn vader, geschrokken van het vuil dat over hem kwam, vloekte en vertrok naar de badkamer. Ik probeerde de boel met een natte handdoek van mijn wastafel te reinigen, maar niet voordat ik mijn deur op slot had gedraaid en een stoel onder de deurklink had gezet. Hoe ik plotseling zo adequaat handelde weet ik niet, het had wel resultaat, want toen hij het nog eens probeerde was de toegang versperd.
Ik besefte maar al te goed dat het zondagse ritueel tussen mijn ouders niet had plaatsgevonden en dat hij een slachtoffer zocht voor zijn behoeften. De hele nacht zat ik te rillen van angst en als ik mijn ogen sloot zag ik weer dat grote geslacht voor mijn ogen bungelen. Die nacht hoorde ik nog wel gerommel en gevloek, maar kennelijk was mijn moeder uit haar bed gekomen om mij voor verdere escapades van mijn vader te behoeden.
Hierna bleef ik nog veel meer uit de buurt van mijn vader dan ooit het geval was geweest. Elke nacht kwelde mij de angst dat hij met geweld zou binnenkomen en het slot van mijn deur zou breken. Ik sliep heel licht en had aan de binnenkant van mijn kamerdeur een belletje gebonden. Ik was als een vogeltje dat de kat hoort sluipen.

Op school deed ik mijn best. Ook al voor de afleiding stopte ik mijn geest vol met leerstof en feitjes, zodat ik maar niet hoefde te denken aan dat grote nare huis. De meester vond mij een uitslover en verwaand. "Zo, heeft het grote huis weer een tien, het zou ook eens minder wezen." Het deerde mij niet, mijn ziel verhardde zich, er kwam een eeltlaag overheen die met het klimmen van de jaren steeds dikker zou worden.
Die ochtend sprak de onderwijzer mij nogmaals aan met 'het grote huis', waarop mijn reactie was: "Mijn naam is Eva." Verbaasd over mijzelf dat ik voor het eerst een volwassene durfde te corrigeren, herhaalde ik nog eens duidelijk: "Mijn naam is Eva." Zijn gezicht sprak boekdelen en buiten vroeg een meisje waarom de meester mij het grote huis noemde. "Ik woon op een Groningse boerderij met een groot voorhuis en enorme schuren," was mijn antwoord.
Mijn ouders vonden de huishoudschool goed genoeg voor mij als vervolgonderwijs. De onderwijzer vond dat toch een smet op zijn blazoen en zo kwam het dat ik uiteindelijk naar de middelbare school in Groningen werd gestuurd.

1948 - Naar de hbs

Ik ging met plezier naar de hbs. Volgde alle vakken met interesse en had het geluk dat mijn klasgenoten ook interesse hadden in de leerstof. Ik was bij een notarisechtpaar in huis geplaatst. Mijn moeder had dit geregeld met de vrouw van de notaris en dit echtpaar vond het blijkbaar heel prettig om een ‘dochter’ in huis te hebben. Zij waren kinderloos en mijn verblijf bij hen was een prettige afleiding in hun bestaan dat volgepropt was met ingewikkelde akten over erfenissen en grondrecht. Hun hele werkzame leven hebben zij zich erop toegelegd om het boerenbezit zo rechtmatig mogelijk te verdelen en in te delen.
Vanaf het dorp waar ik woonde was het een uur reizen naar de hbs in Groningen. In de jaren vlak na de oorlog was eigenlijk nog niets op orde, ook het treinverkeer niet. Mijn moeder was dus tot het besluit gekomen om mij uit huis te plaatsen, het beste besluit dat zij ooit voor mij heeft kunnen nemen.
Zo kreeg ik bij het notarisechtpaar een prettige omgeving om te wonen en te leren. Mijn onrust en achterdocht tegenover mijn medemensen verdween en ik werd opener en vrolijker in de omgang met mijn klasgenoten en mijn nieuwe huisgenoten. De vrouw van de notaris, die ik inmiddels tante noemde, hielp mij graag bij mijn huiswerk en had plezier in het herkennen van de leerstof die zij min of meer vergeten was. Zo spraken we om beurten Frans, Duits of Engels aan tafel, iets dat grote hilariteit opleverde als we woorden niet wisten en daar Nederlandse of Groningse woorden tussen plakten.
Ook het contact met de notaris, die ik eerst een afstandelijke, formele man vond, werd steeds beter en er kwam op een moment zoveel ontspanning in de huislijke relatie dat hij mijn oom werd. Voor het eerst was ik in een omgeving die volkomen normaal was, gezellig en ontspannen. Ik hoefde niet meer de deur van mijn kamer te barricaderen en ik hoefde ook niet steeds achterom te kijken of er iets was dat mij bedreigde.
De zondagen werden in het begin van mijn hbs-tijd nog in het grote huis doorgebracht. De sfeer was er om te snijden en toen ik voorstelde om alleen in de vakanties thuis te komen, ging mijn moeder direct akkoord. Ik hoefde helemaal geen argumenten aan te dragen om haar te overtuigen. Het leek of mijn moeder erop gewacht had, dat ik dit voorstel zou doen. Ik pakte mijn tas weer in en verliet op een zondag aan het eind van de middag het huis om de bus en de trein naar de stad te nemen. Drie maanden zou het duren voordat ik mijn moeder weer zou zien.

Mijn vader hield zich zeer afzijdig als ik er was en ik liep met een grote boog om hem heen. Ik weet niet of zij beiden mij ooit hebben gemist. De vervreemding van hen werd, naarmate de perioden van ontmoeting langer uiteen lagen, steeds groter.
Op een dag dat ik ‘thuis’ was werd er gebeld. Op zondag de bel? Er werd nooit gebeld, iedereen die mijn ouders kende kwam achterom. Nieuwsgierig als ik ben keek ik om de hoek van de kamer hoe mijn vader de deur opende. "En?" zei hij. Een jongeman met ravenzwart haar stond op de stoep. "Ik zal mij even voorstellen, ik ben Levi Polak, ik heb begrepen dat mijn vader onze schilderijen aan u in bewaring heeft gegeven tijdens de oorlog en nu hij niet meer in de gelegenheid is om ze zelf op te halen, kom ik dat doen." Mijn vader liep rood aan en schreeuwde dat hij op moest rotten. "Je krijgt geen sodemieter, vuile Jood," en smeet met kracht de deur dicht. Ik had geen moed om aan mijn vader te vragen om welke schilderijen het ging, maar begreep heel goed dat het om goederen ging die op de kamers boven waren opgeslagen. Ik dacht dat ik de jongeman kende, maar hoe dan en waarvan dan? Zijn grote bruine ogen, waar had ik die gezien?

Mijn hbs-tijd verliep vlot, in al mijn ijver sloeg ik een klas over en deed examen met goed gevolg. "Nu studeren," riepen mijn oom en tante en na lang wikken en wegen koos ik ervoor om rechten te gaan doen. Ik kon gewoon blijven wonen waar ik woonde, in deze beschermde gezellige omgeving. Wellicht, als ik er nu op terugkijk, was het beter geweest als ik op kamers was gegaan. Ik was misschien weerbaarder geworden. Toch drongen mijn oom en tante daar niet op aan omdat zij wel zagen dat er nog een heel kwetsbaar jong mens voor hen stond.

4 Sterren
Indrukwekkend  - 13.04.2021
Jan

Een intrigerend en meeslepend boek. Je wordt al snel in het verhaal opgenomen. Boeiend van begin tot eind.

5 Sterren
Moet je lezen! - 15.02.2021
Janos44

Het boek "mijn naam is Eva" heb ik in een adem, dat wil zeggen in 3 dagen, uitgelezen. De schrijfster weet je met het prachtige verhaal vanaf de 1e bladzijde te boeien. Het is een boek wat je moet lezen!

Misschien vind je dit ook leuk :

Mijn naam is Eva

Christiaan Thierens

Wij, weekdieren op drift

Meer boeken van deze auteur

Mijn naam is Eva

Evelyn Grijze

Charlotte

review:
*verplichte velden