De verhalen van verandering

De verhalen van verandering

Marianne Carolus


EUR 15,90

Formaat: 13,5 x 21,5
Pagina aantal: 152
ISBN: 978-3-99107-545-5
Publicatie datum: 28.04.2021
Veertien sprookjesachtige, fantasierijke verhalen met een diepere betekenis en met thema’s als persoonlijke transformatie van gevangenschap naar vrijheid, van donker naar licht, de ouderdom en nieuwe kansen, natuurgeesten en de dood.
Voorwoord


De letter leeft
hij zoekt zijn weg
kruipt op mijn blad
mijn wit papier

ligt onder mijn pen
voelt naar mijn hand

ik roep hem toe
ik hou van je
hij wacht
eventjes

en lacht

oneindig
zacht







Persoonlijke transformatie
van gevangenschap naar vrijheid
van donker naar licht




Ouderdom en het lot
met onverwachte
nieuwe kansen





Holistisch bekeken zijn we allemaal
verbonden met het universum,
met de natuurgeesten en met elkaar


Het gaan over de drempel,
door de poort van de dood
ieder op zijn eigen wijze







Persoonlijke transformatie
van gevangenschap naar vrijheid
van donker naar licht





1. De zieke koning



Er was eens een koning, een goede koning. Maar de koning werd ziek, en in plaats van dat hij spoedig weer opknapte, werd het erger. En nu is hij doodziek. Het hele land houdt zijn adem in, maar het wordt het lot van een onbekende jongen, Sven, om in deze kwestie een belangrijke taak te verrichten.

Het is heel erg geheimzinnig rond de koning, maar men weet al wel dat hij elke morgen een heel speciaal fris bed moet krijgen. De pers speculeert dagelijks vrijuit op grond van de verschillende specialismen van de rond de zieke vorst verzamelde artsen. Omdat er achtereenvolgens zowel een specialist voor parasitaire ziekten, voor infectieziekten, voor auto-immuunziekten, voor maag-, darm- en leverziekten, voor huidziekten alsook tenslotte nog een psychiater werden ingeschakeld, en omdat ze daarna als team verder werkten, kwamen de nieuwsbladen met de wildste vermoedens.
Het meest hadden ze het mis wat betreft de psychiater. Die was namelijk niet geroepen vanwege het lijden van de koning, maar om de artsen geestelijk te ondersteunen. Maar vanuit het paleis laat men de pers volop fantaseren en beperkt men zich officieel tot het vaste wekelijkse protocol: 'De toestand is zorgelijk, maar het medische team verwacht een gunstig effect van het gezamenlijke behandelplan'.

Dat behandelplan betekent dat elke ochtend opnieuw een geheel steriel en fris geurend bed naar het afgesloten slaapvertrek van de vorst wordt gebracht. Het door de koning beslapen bed wordt, let wel, niet gesteriliseerd of anderszins gereinigd, maar vernietigd. Zijn artsen hopen dat men er niet achter zal komen waarom. Zij houden krampachtig geheim dat er elke dag en vooral elke nacht meerdere pikzwarte springlevende kevers uit het koninklijke lichaam tevoorschijn kruipen, dwars door 's konings huid heen. De dokters vangen ze op, met lakens en beddengoed en al, en onderzoeken ze in hun laboratoria.
Maar zodra de kevers worden bevroren of anderszins geconserveerd, verdwijnen ze. Zelfs als men het allemaal op foto, film en video vastlegt, zijn beeld en geluid al na een paar seconden verdwenen en is er niets anders dan wat zwart zand. Men heeft daarvan de juiste formule nog niet kunnen vaststellen, kortom, men is het niet eens.


Sven werkt als tuinknecht in de tuinen die grenzen aan een van deze laboratoria. De jonge tuinman draagt groene kleren, maar met een grappig rood hoedje, zodat je hem toch nog makkelijk kunt zien tussen al het groen. Op dat rode punthoedje draagt hij een goudgroen veertje en een fazantenveertje.
Hij staart naar de muur. Een kleurig mozaïek is hier op de muur aangebracht. Het is een staf die van boven een klein zonnetje wordt. Om de staf heen kronkelen twee slangen omhoog, een lichte en een donkere. In dit gedeelte van de tuin kweekt hij de geneeskruiden, en de grote gele gentiaan, die hier vlak voor het lab groeit, is zijn mooiste resultaat. Gele gentianen krijgen pas na tien jaar hun eerste bloemen en deze staat groot en in prachtige schalen langs de hoge stengel te bloeien, Svens trots, zijn werk en geduld van jaren. Hij komt er geregeld even naar kijken. Als de plant oud genoeg is, vijfentwintig jaar, dan wordt de wortel geoogst om er bitterstoffen tegen een zwakke adem- en spijsvertering van te maken. Misschien is dat wel het beste geneesmiddel voor de koning. Maar nu?


Hij bewondert de rozetten en de bloemen nog eens en wil juist weer verder gaan, maar blijft dan als aan de grond bevroren staan en staart naar de muur. Verbijsterd ziet hij hoe dikke zwarte kevers (diezelfde namelijk die in het laboratorium verdwenen waren – maar wat hij niet wist!) zomaar uit de muur tevoorschijn kruipen en de tuin in komen. Ze eten in een ommezien de zo traag groeiende gele reuzengentiaan op. Maar wat nu!
Tien jaar had hij hem verzorgd! Hij was te diep getroffen. Toch kon hij, en juist daardoor, alsof hij boven zichzelf uitsteeg, haast als een automaat, meteen handelen. Hij ving onmiddellijk de kevers in een grote glazen pot met een glazen deksel, een oud weckglas, want door glas kwamen ze niet heen. Hoe wist hij dat? Hij wist het gewoon. Of waren de beesten er niet meer toe in staat na het eten van de grote gele gentiaan? Hij maakte zich daar niet druk over, maar ging regelrecht het bos in om dit zwaar geworden en nu zwartglanzende voorwerp op zijn plaats te brengen.

Hij was met zijn weckglas het bos in gelopen omdat hij daar een oude dwerg kende, die op zijn beurt weer alle kevers kende, omdat hij zelf ooit, al eeuwen geleden, het bos had aangelegd. In de loop van de jaren waren er steeds meer kleinere en grotere dieren in het bos komen wonen, en hij kende ze allemaal.
Toen Sven de oude Hamsterak met zijn kreukelige gezicht zijn pot liet zien, schrok deze zichtbaar.. Zijn grote dwergenkop verbleekte en verstrakte.
‘Dus je kent ze?’ vroeg Sven.
Hamsterak knikte: 'Ze horen thuis in de diepste grotten onder de aarde,' zei hij, 'en ze mogen daar niet uit vandaan komen.'
Ze besloten daarom dat Sven ze terug zou brengen naar hun eigen plek. Hamsterak maakte wat eten klaar, deed het in een rugzakje en bracht Sven naar de ingang van de grot.

Daarin waren grote treden uitgehakt, het begin van een lange wijde en bochtige trap naar beneden. Hij gaf Sven de rugzak mee, met het glas en het voedsel, en gaf hem een kostbare ster, die op zijn hoedje kon. Hamsterak zette zelf de ster vóór op het hoedje stevig vast, want het was een ster die helder licht zou geven zodra het donker werd.
Het was een heel wijde grot, wat een geluk was, want anders zou hij al gauw bang zijn geworden, zo diep onder de aarde. Maar het was wel een bijzonder lange trap, zodat Sven na enige uren behoorlijk moe was geworden en ook honger kreeg. Hij wilde daarom wat rusten en wat eten en liet zich zakken op een tree waar die breed was in de bocht en hij opende zijn rugzak. De ellende was toen dat de pot eruit viel. Het glas brak en de kevers verdwenen razendsnel. Maar pas op - ze waren in Svens lichaam naar binnen gekropen.


Hij wist het niet, hij had niets gezien, zo snel was het gegaan, maar hij voelde het. Het wriemelde, borrelde en sidderde van binnen. En hij had absoluut geen honger meer, wel werd hij warm en ook zijn vermoeidheid leek wel in één klap verdwenen. Hij keek verbaasd om zich heen. Waar was hij? Had hij nou geslapen? Hij zat op een eindeloos lange trap, zo leek het wel, en om hem heen lagen glasscherven. Was hij uit het glas ontsnapt? Daar leek het wel op. Wat een geluk. Hij voelde dat hij naar beneden moest. Hij zette de pas erin.


De koning ondertussen had koorts en hij voelde zich alsof hij gekookt werd. Hij kreeg rode bulten en dat werden blazen en die braken stuk. Een smerige vloeistof droop eruit naar buiten.... Geen kevers meer dus... maar, was dit beter? De dokters schreven nóg zachtere en frissere bedden voor en de hofmagister, die zich ongevraagd ook overal mee bemoeide en meestal gelijk had, meende zelfs dat de koning naar vogels moest luisteren. Er was een hangmat, op een geschikte plek.
Gelukkig had geen enkele journalist durven vermoeden dat de koning buiten in zijn tuin zou kunnen liggen, doordat het rond de koninklijke slaapvertrekken nog steeds heel geheimzinnig was gebleven. De vensters op kieren open, met dichte gordijnen en overal stramme, bezorgd een andere kant op kijkende lijfwachten die elkaar om de drie uren moesten aflossen. Zij waren ook niet op de hoogte. Alleen een paar vrouwen, die zeer goed konden zwijgen, wisten ervan.
Zij tilden, gewapend met mattenkloppers, ondertussen de sterk vermagerde koning ongemerkt met zijn beddengoed en al door de gangen en door een kleine werkdeur de tuin in. Ze legden hem zo in de mooie grote hangmat tussen de bomen van de paleistuin waarin de mooiste en zoetst fluitende vogels woonden. Het leek te helpen. De vorst voelde zich wat beter. Een kleine glimlach ontplooide zelfs even zijn sterk vermagerde en diep doorgroefde gezicht.


5. Hartman en de rechter



Ze moest weer een audiëntie houden straks en rechtspreken. Het staatsiegewaad dragen, de pruik op het gerimpelde hoofd zetten, en ze allemaal aanhoren. Alle verzoeken, die alleen zij kon weigeren of toestaan. Op grond van haar status, reputatie en macht mocht zij over ze oordelen. Altijd maar kiezen. Goed of Kwaad. Dat gaat je niet in je koude kleren zitten. Of juist wel.

Kijk, het boze beest heette hier dus Hartman. Niet dat die ooit als één persoon had bestaan, nee, hij was samengesteld uit al die deeltjes uit al die personen die ooit eens voor haar rechtbank hadden gestaan. Hij bestond uit al die haat en wrok en andere grauwheid, die in hun harten had gezeten en die eruit moest. Die duisternis in de woorden die zij jarenlang had moeten lezen en aanhoren. Het voegde zich aaneen door de loop der jaren en ze noemde het Hartman. Het kwam mee vanuit de zaal en het wachtte haar nu hier, waar ze zich omkleedde, weer op. Het liet haar niet met rust, ook nu niet. Het had verborgen gezeten in alle hoekjes en gaatjes van het voorbereidingsvertrek, de ruimte waarin de hoogedele dame zich placht voor te bereiden, een voor een de stukken lezend.
Hij had het gevoel alsof hij eindelijk weer heel was geworden. Uit al die hoekjes vandaan was gekomen. Overal, tot in het kleinste kiertje, had wel een onzichtbaar klein fragment van hem verstopt gezeten. Het gebouw was zogenaamd schoon en opgeruimd en vrij van kwaadaardige bewoners. Zoiets kan je wel denken, maar dan weet je nog niet hoe goed zulke boze geesten als Hartman zich kunnen verstoppen. Hij was gewoon verdampt, verstoven als een parfum en onopgemerkt in hoeken en kieren verdwenen.

Maar hij kon flitsend snel verschijnen, in alle oude glorie. Verpletterend was hij dan. Er bleef niets van de oude dame over. Niets van haar geleerdheid, niets van haar zekerheid, zelfvertrouwen en liefdevolle toewijding. Nee, dat had hij allemaal in een paar happen verzwolgen.
Fluks trok hij haar keurige zwarte kostuum aan, trok de witte bef met haar al lichtelijk bevende handen nog snel even recht, zette de hoge pruik op en begaf zich, de grote lichte gang schuin overstekend, naar de wijde zaal, die al was volgestroomd met belangstellenden. Hij zetelde zich op de gereedstaande gedistingeerde stoel en zette haar smoel in een grijns: de hooggeboren dame hield residentie. Pardon, sprak “recht”.

Hartman was een tijger, en al degenen die zich met ook maar het geringste restje van hoop voor haar zetel durfden te vertonen zouden dat gaan berouwen. Daar waren de eersten al, de twee bouwmeesters die een monument, bestaande uit twee delen, een kerk en een grafstede, hadden ontworpen, en deels al hadden gebouwd zelfs, in elk geval de fundamenten. Ze stonden vol verwachting naar haar op te kijken. Ze had er geen goed woord voor over.
‘Een kerk die niet weet of hij een koepeldak moet krijgen of een puntdak! Wel ja! Durfden jullie niet gewoon een piramide neer te zetten? Waren jullie elk restje van originaliteit niet al kwijt geraakt? Wat heeft jullie geïnspireerd?! Een opgeblazen ui? Een geïnverteerde disteldoorn? Een doorn in mijn oog is jullie zogenaamde kerkgebouw in ieder geval! En dan dat grafmonument! Fraai van de hemel afgesneden met die dichte dubbele koek van een dak daarboven. En in de zijwanden zoveel pilaren dat de arme dode zich niet anders dan in een traliekooi kan wanen. Was dat de bedoeling? Spreekt uw contract niet duidelijk van “glazen” dakdelen?! Nooit van gehoord zeker. Dat noemt zich koninklijke architecten. Als u geen betere ontwerpen hebt dan deze, hoeft u hier niet meer te komen. Volgende!’
‘Hooggeëerde dame, ik heb een gedicht over het recht gemaakt!’ Hij boog zich over zijn papieren, die ritselden in zijn zweterige handen.
‘Ik ken helaas uw eerdere gedichten al. Het gestamel van een peuter, het gebalk van een ezel en het janken van een hond is nog aangenamer van klanken dan wat u een gedicht waagt te noemen. Keer om! En... volgende!’

Een vuil kind kwam naar voren, dat aan een rafelig touw een volwassen vrouw meetrok, die niet helemaal bij zinnen leek te zijn. Ze liep gebogen, met het touw om haar hals, en met lange armen die naar beneden zwaaiden. Ze had oren als een olifant en bijna leek het alsof ze ook een slurf had. Haar hoofd met lange vette haarslierten hing naar beneden.
‘Wat moet jij?’ vroeg de opperrechter.
‘Ik laat haar kunstjes doen,’ zei het kind, ‘die u zullen aanstaan!’
‘Jij hebt geen benul van wat mij aanstaat, kind.’
‘O, hooggeplaatste dame, en óf ik dat heb,’ zei het kind en het floot op zijn of haar vingers. Het floot, beter gezegd, op een onzichtbare panfluit. Het was een bijzonder gecompliceerde en geraffineerde compositie, als de wind die door wijde rietkragen slingert en het begon Hartman overal te kriebelen. De tijger wilde dansen.


Maar de vastgebonden vrouw reageerde ook op de muziek. Haar haren gingen in een wilde zwaai recht omhoog staan en trokken ook het rode verweerde hoofd omhoog en daarna ook de lange magere armen. Met haar handen, groot en grof gevingerd, maakte ze graaibewegingen, plukbewegingen en wegwerpgebaren.
Ze kwam steeds dichter bij de hoge rechter en die strekte haar eigen witte beverige rimpelhanden al afwerend uit. Hartman sloeg zijn klauwen uit, gereed om toe te slaan en op te happen. De vrouw had wilde ogen en opeens voelde de oude rechter de tijger sprongklaar staan met al zijn woede binnenin zich.
‘Stop!!’ schreeuwde ze - hopelijk - nog net op tijd. De fluit zweeg en de vrouw viel als dood neer voor de voeten van de hoge dame. ‘Genoeg,’ sprak de dame ijzig. ‘Sluit ze op!’ en ze wees naar de twee.

Misschien vind je dit ook leuk :

De verhalen van verandering

Ron Los

Het universum

review:
*verplichte velden