Ik weet het niet

Ik weet het niet

Nelly Claeys


EUR 18,90

Formaat: 13,5 x 21,5
Pagina aantal: 274
ISBN: 978-3-99107-234-8
Publicatie datum: 23.12.2020
Getekend door het lot vertolkt Nel haar schreeuw van onmacht, opstandigheid en veel ‘niet weten’. Op het ritme van de dagen en jaren vertelt ze over haar samenwonen met Bert. Geïnspireerd door Nietzsche leerde ze een weg te gaan in trouw aan de aarde.
Schrijf met bloed en je zult ervaren dat bloed geest is.
Nietzsche, Also sprach Zarathustra

Proloog

Het is voorjaar 2005. Ik trek de dubbele deur van een kast open. Ze staren me aan, mijn dagboeken van zovele jaren.
Verbranden?
Nog niet.
‘Plaveisel,’ zo noemde Johan Anthierens het toen ik hem mijn geschrijf van jaren bezorgde en hem vroeg of hij er iets in zag. Ik wist dat die man onverbiddelijke kritiek durfde te geven en met ontwijkende woorden was ik niet gediend.

Op 21 september 1990 liet hij vanuit Brussel weten:

Beste Nel,

Wat mij opviel, met de (achtereenvolgens) vier à vijf dikke classeurs op schoot, was de nagenoeg volmaakte manier waarop het dagelijkse bestaan van een wakkere burgeres in kaart gebracht wordt. Wie dat doorbladert, en ik ben daar één overdag mee bezig geweest, kijkt jarenlang - op een decente manier - bij iemand naar binnen. Alle muren worden van glas en de mensen waarvan sprake is, zie je transparant, als bij de radiologie waar ik gisteren was omdat mijn heup mij nu ook parten speelt. Mijn rechterheup voelt aan als een meeuw die met zijn kwaadaardige snavel mijn gangen doorprikt, graffiti op mijn bekken krast. Die heupen van jou spelen een belangrijke rol in dat soort persoverzicht van een vrouwenleven, jij die je emoties de permissie geeft zich te vertonen, te manifesteren, ook als hun profiel die dag tegenvalt.
Wat uit de classeurs puilt, is een hart vol poriën, een ziel met mee-eters. Altijd ben je doende zielsverwanten te ontmoeten, zwijgers aan de klap te krijgen, struisvogels te kietelen tot hun kop te voorschijn komt. Nu de mensheid het corresponderen verleert, moet je er vooral op toezien dat die privéschat nooit verloren gaat; met het verstrijken van decennia zal dit meer en meer een pure bron informatie blijken, waarin komende generaties zich kunnen spiegelen.
Kortom, ga door met het optrekken van dit frêle monument, met het plaveien van één levensweg. De domper, als je mijn persoonlijke mening op prijs stelt, die domper voor mij is jouw je behaaglijk voelen binnen een katholieke context. Zo te bladeren, een vanzelfsprekend gegeven. Al die Roomsen, te beginnen met je huisgenoot. Hoe durf je? Opvallend is dat mijn concrete kritiek op kerk en koningschap nooit concreet weerlegd wordt. Men vindt alleen dat ik niet moet zeuren. Maar, Nel, dit gezegd zijnde ‘bewierook’ ik jouw levenswerk, want dat is het: een integer catalogeren van hartveroverende ups en downs.
Ga door, roep ik in koor!

Johan Anthierens


Ik ben wel erg blij met het oordeel van Johan Anthierens. Het is een zweep tegen het slabakken en twijfelen aan de zin van wat ik doe. De man raakt daar wel iets erg karakteristieks van mijn leven aan wanneer hij schrijft:
De domper, als je mijn persoonlijke mening op prijs stelt, die domper voor mij is jouw je behaaglijk voelen binnen een katholieke context.
Ik, die een zeer langzaam maar doeltreffend gistingsproces heb doorgemaakt tot kristallen goddeloosheid, ik zwem als geen andere vis in katholieke waters! Johan vraagt zich af hoe ik dat durf.
Heerlijk noem ik die vaststelling van hem. Geen ander heeft ooit dat compromis in mijn leven zo doorzien. Kan hij ook vermoeden wat dat aan eenzaamheden meebrengt? Mijn hele context is katholiek, ja. Zelfs wie zich niet katholiek noemen, zijn het nog. Hoe zou ik dat niet onderkennen?
Ik zou willen vragen: Johan, waar moet ik heen met mijn atheïsme? Ik koester geen ressentiment tegen het christendom, zoals ik er geen heb tegen welke godsdienst ook. Ze kunnen me niet schelen. Alle godsdiensten getuigen ‘volgens mij’ van een primitieve denkvorm. Maar zeg me, Johan, waar is het land zonder goden? Heeft de zogenaamde goddeloze wereld niet zijn eigen goden? En veronderstel dat het land zonder godvrezenden toch ergens te vinden zou zijn, zou iemand me daar gaarne zien? Zou ik me daar handhaven met mijn gebroken lichamelijkheid? Zou ik ook daar het nodige comfort vinden? Een mens leeft niet alleen van geest. Waar is Utopia? En moest ik het weten liggen, zou ik er dan mijn moeder voor achterlaten? En zou ik Bert, die lieve, zieke, ouder wordende mens naast mij, ervoor in de kou laten staan? Laat de mensen om me heen katholiek zijn en laat mij zijn wie ik ben. Laat me ze oprecht danken, alle mensen die in Jezus van Nazareth hun inspiratie vonden en in mijn leven een waarde zijn geweest. Nog zijn.

Maar dat plaveisel nu… ‘Bewaren,’ zegt Johan… Te veel en te dikke classeurs, alles bewaren gaat niet. Het kan niet. Ik ga het opbreken en enkel wat brokstukken, wat stapstenen van mijn weg overhouden….
Zoals Klein Duimpje, steentjes strooien. Ik zal het maar doen. Misschien blaast de wind straks zand over mijn steentjes. Wat doet het er uiteindelijk toe?

Aan mijn lezer nog dit. Indien mijn gejammer je zou ergeren, bedenk dan wat Arthur Schopenhauer schrijft in zijn Bespiegelingen over levenswijsheid:
Niet het genot maar de smarteloosheid jaagt een verstandig mens na. De waarheid van de stelling berust op het feit dat van nature negatief zijn alle genot en alle geluk, de smart echter positief.
Wanneer het hele lichaam gaaf en gezond is, op één kleine wond of zere plek na, dan dringt de gezondheid van het geheel niet verder tot het bewustzijn door, maar is de aandacht voortdurend gevestigd op de pijn van de verwondingen en is het welbehagen van het complete levensgevoel opgeheven.

Het plaveisel opbreken… Ik maak me op voor een tocht door veel jaren. Toch aarzel ik weer en vraag aan een goede vriend: “Heeft het wel zin?” Hij antwoordt: “Niemand kan voor een ander zin of onzin duiden. Is het niet eigenaardig dat de mens altijd zin wil geven aan wat hij doet, alsof dat het belangrijkste is. Wat telt, is dát men het doet.”






1983


03.03.1983

De zon komt uitdagend binnenvallen. Tergend is haar streling over mijn hand en dit blad. Alsof ik er nog tegen kan, toeschouwer te zijn als straks de zwangere grond zijn tulpen en hyacinten baart terwijl ik grote handen heb die de aarde willen strelen… Ik kan er niet bij! Mijn heupen doen pijn.
Vóór de zon er was, nog geen uur geleden, dreef ik nog op een wijde stroom van innerlijke vrede. Ik was blij met het besef dat ik voor een mens een mens kan zijn.
Als Bert binnenkomt - hij zit nu hout te klieven - zal hij zien dat mijn levensvreugde weer wegsijpelt langs de barsten in wat ik toch altijd weer mijn groot geluk wil noemen: dit samenwonen.
Kon een orthopedist die twee dwarsliggers van mij, die heupen, maar wat in de haak brengen. In de haak! Kon ik maar eens stappen zoals de meeste andere mensen, vlot en pijnloos. Een onbereikbare droom! En toch is het nu tijd om te zaaien en te planten en alles in gang te trekken. En ook de vensterramen zouden moeten opengegooid worden om de winter uit de kamers weg te jagen. En de zomerjurken moeten op de plaats van de winterwol komen hangen. Ik weet het allemaal wel. Feest zou het zijn als ik eraan kon beginnen! Maar die pijn… Sommigen komen hier zeuren over hun vermoeidheid na het werk dat ze deden. Feest zou het zijn als ik me moe kon werken.


02.04.83

Op geneeskundig onderzoek voor de zoveelste keer. De dokter zegt dat hij opnieuw een verschuiving van de linker prothese ziet ontstaan. Dat vermoedde ik al. Steeds pijn.
Nog enkele maanden en het is weer zo ver.
Ik betrap me op zelfbeklag. Mijn leven met zijn opgaven wringt zich in het centrum van mijn gedachten, maar na een winter van luisteren naar al die anderen merk ik dat het met hen niet anders gesteld is. Ik vraag me af, indien ze zo beschadigd en met mijn pijn en onmacht zouden rondlopen, hoe ze zouden janken en in vraag zouden stellen wat nu niet in hen opkomt. Zetten zij hun gezinnetje ook niet in het centrum van de wereld? En als er al iets met hun gezondheid is, dan wordt dat uitvoerig besproken. Nochtans zijn hun kwalen en pijnen vaak van zeer voorbijgaande aard. Mijn bestaan staat in het centrum van mijn wereld. Iedereen is het centrum van zijn eigen wereld.


02.05.1983

Ons koppel zwaluwen voedt zijn jongen. Ze zijn teruggekomen op 16 april. Heel aandachtig keken we toe terwijl ze hun vreugde uitkwetterden bij het terugvinden van hun nest. Ik keek hierbij ook naar de bloemen in de tuin en vroeg me af: wie léven hier? Zij!
Wij lijken enkel toeschouwers bij heel het gebeuren in de wereld en de natuur. Wij registreren, doch spelen niet echt mee. Ons huis? Een uitgewoond nest van anderen. Voor ons een vredig hol waarin we onze wonden likken, maar nooit jongen baarden. Onze vreugde ligt hoofdzakelijk in het applaudisseren bij andermans geluk, andermans belevenissen:
- We zijn blij, samen met jullie, op deze huwelijksdag.
- Blij met jullie derde kindje.
- Leven mee met jullie jubileumdag.
- Blij dat jullie een heerlijk weertje hadden op reis.
Maar soms ben ik niet uit te kopen en spuw de fopspeen uit, hunkerend naar echte levensmelk.
Een beetje geld is het speelgoed dat ons rest, terwijl we met geknakte vleugels de wijde luchten inkijken. Wij twee, die het liefst speelden met de zon en uit een papieren hoedje vijftig vlinders en evenveel illusies konden toveren. Wij, gekken van voorbije dagen.
Maar toch, met zoveel kleine dingen weven we een tapijt van broos geluk, van vriendschap, tederheid, vrede, vrijheid, dagelijks brood.
Wat wil ik eigenlijk van het leven? Simpel is het antwoord en onbereikbaar: gave leden!


10.05.1983

“Lever zou ik graag eens eten,” zegt Bert.
”Lever? Hoe moet ik dát klaarmaken?” Hij begint het uit te leggen.
”Waarom maak jij dan geen lever klaar? Jij weet hoe het moet.”
Hij weet heel wat over koken, want hij is met zijn studenten vaak op kamp geweest. Hij antwoordt niet en slentert de keuken uit.
Tot mijn 43e jaar heb ik nooit in een kookpot geroerd. Zó lang woonde ik met mijn moeder samen. Zij kookte. Mijn schoonzus poetste, waste en streek. Mijn broer deed de tuin.
En ik? Wel, ik maakte de heerlijkste gerechten klaar samen met mijn bende blijde kleuters: modderkoekjes met snippers gras en moddertaarten met bloempjes versierd en met kaarsjes van stokjes. We hebben met heel ons hart en al onze krachten geroerd in die modderbrouwsels. We waren chef-koks van een driesterrenrestaurant! Nu ben ik gedegradeerd tot huisvrouw aan een echt kookfornuis waar binnen de kortste keren de boel aanbrandt of overloopt of te zout, te zoet, te zuur, te dik, te dun, te warm of te koud is. Er drijven geen madeliefjes meer op de soep. Ik kan deze aardappelen hier niet keilen naar de ingebeelde kookpot, wat ik wel kon met mijn enthousiaste kleuters terwijl we ‘bravo’ riepen bij elke goed gemikte kluit in een verder staande emmer.
Dit hier zijn bereidingen en is praatvoer voor vrouwen zoals vrouwen horen te zijn.
Maar zo’n vrouw ben ik niet. Ik ben te lang opgevoed door kleuters.

5 Sterren
Een warm groot hart met vele kamers - 31.01.2021
Roger & Marie-Rose

Nelly Claeys open haar warme grote hart met vele kamers en stijgt met haar dagboek ver uit boven he alledaagse. Daarmee is het meer dan een persoonlijk relaas en krijgt het een bredere betekenis. Tekstpareltjes borrelen regelmatig op als de bubbels in champagne.

5 Sterren
Een bijzonder liefdesverhaal - 14.01.2021
Sylvain Kermt

De kaft triggert. Een witte rand omhult de woorden in het zwart, liggend in een vlek van bloed. Is dit een detectiveroman? Gaat het over moord? Als nieuwsgierige lezer krijg ik het antwoord direct op de eerste bladzijde. De auteur geeft de lezer met een treffend citaat uit Nietzsches Also sprach Zarathustra een gouden leidraad: ‘Schrijf met bloed en zult ervaren dat bloed geest is.’ Nelly Claeys schrijft met bloed, in de figuurlijke zin, haar dagboekroman – ze geeft aan de echte mensen uit haar leven fictieve namen. Het Nederlandse ‘bloed’ staat voor ‘leven’. Nelly Claeys ritmeert haar levensverhaal op het ritme van de dagen en de jaren, van 3 maart 1983 tot 30 december 1995. De auteur begeleidt haar opgetekende en gereflecteerde ervaringen met enkele van haar tekeningen. Ze zijn te groot noch te klein. Ze vormen lichtende wegwijzers voor Nelly en Bert, maar ook voor de lezer die zich op hun levenspad begeeft. Nelly en Bert zijn elkaars kruk. Ze ondersteunen elkaar want het leven is hen in het verleden niet goed gezind geweest. De tekeningen verschijnen als bescheiden iconen die hun verhaal een bijzondere vorm van sacraliteit verlenen. Het boek leest als een trein. Door de levendige stijl springen de fragmenten als een jong veulen in de wei van het bestaan. Niettegenstaande het drama dat ze in beeld brengen, schuilt er een unieke vorm van humor tussen de regels. Na de lectuur begrijpt de lezer dat dit bijzondere boek getuigt van een volgehouden, jarenlange inspanning en van enorm veel levensmoed om over de hobbelige stapstenen te blijven voortgaan, zelfs als ze bij momenten scherp of glad waren. Met bloed geschreven is ‘Ik weet het niet’ geen detectiveverhaal, maar een waarachtig liefdesverhaal van iemand die niettegenstaande alles ja zegt tegen het leven zonder daarbij in de valkuil van een of andere godheid te trappen. De lezer gaat beseffen dat achter de fictieve naam Bert een reële persoon schuilt voor wie Nelly een zeer sterk monument heeft gebouwd. Gevlochten met de grondstof van hun samenleven, gevlochten met zowel rozen zonder doornen als stekende distels, heeft de auteur voor Bert een krans gevlochten die ook in de winter van de tijd altijd groen zal blijven.Het boek is naar mijn aanvoelen bijzonder relevant in vele opzichten, maar zeker in de huidige coronatijd waar meer dan ooit velen met eenzaamheid worstelen. Het boek verkent op het ritme van het leven zelf de levenswijsheid die schuilt in de eenzaamheid, zoals de vogel die tussen de verdorde eiken bladeren de vrucht vindt om in de winter te overleven.

Misschien vind je dit ook leuk :

Ik weet het niet

Remi Meijer

Met het vuur aan de schenen

review:
*verplichte velden